16
het schoolgeldjaar loopende belastingjaar. Wordt de school-
geldplichtige niet in de inkomstenbelasting aangeslagen dan
geldt de loonbelasting als maatstaf.
Met betrekking tot het tarief, dat als minimum een bedrag
van ƒ5.aangeeft en in maximum gaat tot 475.(oud
tarief minimum 3.30, maximum 359.bepaalt het boven
aangehaald besluit nog, dat de Burgemeester door het vast
stellen van een vermenigvuldigingscijfer kan bepalen, dat
meer of minder schoolgeld verschuldigd is, dan de bedragen
in het tarief vermeld, met dien verstande, dat het even
genoemd maximum niet wordt overschreden en het minimum
schoolgeldbedrag niet lager is dan 5.Overneming van
het tarief zonder meer derhalve zonder vaststelling van
een vermenigvuldigingscijfer zou een lagere opbrengst
van 12.000.tengevolge hebben. Gezien den precairen
toestand der gemeentefinanciën mag de eisch worden gesteld,
dat het nieuwe tarief althans een opbrengst zal geven, welke
ongeveer gelijk is aan die over het laatste heffingsjaar. Dit
doel het behouden van een ongeveer gelijke opbrengst
als over het laatstverloopen heffingsjaar werd verkregen
zal worden bereikt indien het vermenigvuldigingscijfer wordt
vastgesteld op 1,2.
Bij het ontwerpen van de nieuwe schoolgeldverordening
is gebruik gemaakt van de bevoegdheid, om een bepaling
op te nemen betreffende het opleggen van voorloopige aan
slagen (art. 3) en is op het voorbeeld van de Rijksregeling een
artikel (28) opgenomen, waarbij is bepaald, dat in gevallen
van bijzondere hardheid geheele of gedeeltelijke ontheffing
kan worden verleend. Aan dit artikel ligt de bedoeling ten
grondslag, om in gevallen van aanmerkelijke daling van
inkomsten van blijvenden aard, (staking van beroep, pension-
neering,-etc.) het schoolgeld beter aan de financieele draag
kracht van den schoolgeldplichtige te kunnen aanpassen.
Op grond van een en ander heeft de Burgemeester op
4 Maart 1943 de volgende besluiten genomen:
A. De BURGEMEESTER van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening,
BESLUIT:
vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING,
regelende de heffing en invordering van schoolgeld aan het
Gymnasium, de Hoogere Burgerschool met vijf jarigen
cursus en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes
te Leiden.
Artikel 1.
1. Ter tegemoetkoming in de kosten van het Gymnasium,
de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes wordt schoolgeld geheven.
2. Het schoolgeld is voor minderjarige leerlingen ver
schuldigd door de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen,
voogden, medevoogden, bedoeld in art. 406 B. W., of ver
zorgers en voor meerderjarige leerlingen door den vader of
de moeder en bij ontstentenis van dezen door de leerlingen
zeiven.
Art. 2.
1. Maatstaf voor het verschuldigde schoolgeld is het totaal
bedrag, dat de schoolgeldplichtige verschuldigd is wegens
inkomstenbelasting over het bij den aanvang van het school
geldjaar laatstverloopen kalenderjaar of gedeelte van dat
kalenderjaar (belastingtijdvak) en wegens vermogensbelasting
over het bij den aanvang van het schoolgeldjaar loopende
belastingjaar.
2. Indien de schoolgeldplichtige op grond van artikel 54
van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 niet in de
inkomstenbelasting wordt aangeslagen, is maatstaf voor het
verschuldigde schoolgeld de loonbelasting, welke over het
bij den aanvang van het schoolgeld jaar laatstverloopen
kalenderjaar van den schoolgeldplichtige is ingehouden of
nagevorderd.
3. Was de schoolgeldplichtige in het hiervoor bedoelde
kalenderjaar niet belastingplichtig voor de inkomsten
belasting, dan wordt het schoolgeld geheven naar den maat
staf van de inkomstenbelasting of loonbelasting en van de
vermogensbelasting, welke vermoedelijk verschuldigd zullen
zijn over het kalenderjaar, onderscheidenlijk het belasting
jaar, waarin het schooljaar is aangevangen.
4. Bij het vaststellen van het in de vorige leden bedoeld
bedrag van den schoolgeldmaatstaf wordt de aftrek ter voor
koming van dubbele belasting buiten aanmerking gelaten.
Art. 3.
1. Voor hen, voor wie binnen vier maanden na den aan
vang van het schoolgeld jaar nog geen schoolgeldmaatstaf
als bedoeld in art. 2 is vastgesteld, kan in afwachting van
de vaststelling van dien maatstaf, een voorloopige aanslag in
het schoolgeld worden opgelegd. De schoolgeldmaatstaf wordt
in dat geval geregeld overeenkomstig de bepalingen van het
Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 en/of de Wet op de
Vermogensbelasting 1892.
2. De voorloopige aanslag wordt alleen met betrekking
tot de invordering als een aanslag in den zin van deze ver
ordening beschouwd.
3. Indien de schoolgeldmaatstaf is vastgesteld, wordt de
aanslag in het schoolgeld definitief geregeld. Van dien defini
tieven aanslag blijft een bedrag gelijk aan dat van den
voorloopigen aanslag buiten invordering. Is de definitieve
aanslag in het schoolgeld lager dan de voorloopige aanslag,
dan wordt deze ambtshalve verminderd met het verschil.
Art. 4.
1. Van personen, die in Nederlandsch-Indië, Suriname of
Curasao woonden in het tijdvak van een jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het tijdvak, waarover het schoolgeld wordt
geheven, geschiedt de heffing naar den schoolgeldmaatstaf,
welke vermoedelijk in aanmerking zou zijn genomen, indien
de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting ook aldaar
werden geheven, met dien verstande, dat uitsluitend wordt
gelet op het inkomen en eventueel het vermogen, naar de
daar geldende regelen vastgesteld voor het laatstelijk aan
gevangen belastingjaar of herrekeningstijdvak en dat ook
overigens de schoolgeldmaatstaf wordt bepaald met inacht
neming van den toestand bij den aanvang van het laatstelijk
aangevangen belastingtijdvak.
2. Van de overige niet in Nederland wonende schoolgeld-
plichtigen wordt het maximum schoolgeld geheven, tenzij
zij aantoonen, dat en in hoever een lager bedrag in aan
merking genomen zou zijn, indien zij in deze gemeente
hadden gewoond. Te hunnen aanzien wordt de schoolgeld
maatstaf echter niet lager gesteld dan 500,
Art. 5.
1. De schoolgeldmaatstaf, bedoeld in art. 2 is:
a. voor leerlingen, die onder de ouderlijke macht of onder
voogdij van een der ouders staan, die van dengene, die de
ouderlijke macht of voogdij uitoefent;
b. voor leerlingen, die onder voogdij van een ander dan
een der ouders staan, terwijl de ouders, of een van hen leven,
die van de ouders, behalve in het geval als bedoeld in het
tweede lid van dit artikel;
c. voor ouderlooze leerlingen, die van dezen zeiven, be
halve in het geval als bedoeld in het tweede lid van dit
artikel
d. voor meerderjarige leerlingen, die van de ouders en in
geval van ontstentenis van beide ouders, die van de leer
lingen zeiven.
2. Zij, die eens anders kind als het hunne verzorgen, zonder
dat zij daarvoor geldelijke vergoeding voor de kosten van
onderhoud en opvoeding ontvangen en zij, die gehuwd zijn
met een ouder, die over een of meer kinderen uit een vorig
huwelijk de voogdij' uitoefent, worden voor de toepassing
van deze verordening als schoolgeldplichtigen voor dat kind
beschouwd; het schoolgeld wordt in het eerstgenoemd geval
naar den schoolgeldmaatstaf van de verzorgers en in laatst
genoemd geval naar den schoolgeldmaatstaf van de(n)
voogd(es) en de(n) aangehuwde(n) ouder berekend.
Art. 6.
1. Het schoolgeld wordt, voor zoover niet overeenkomstig
het tweede lid van dit artikel anders is bepaald, geheven
volgens onderstaande tabel en bedraagt per schoolgeld jaar:
Bij
een
schoolgeldmaatstaf
van:
Per
leerling
beneden
16,—
f
16,— of
meer, doch minder dan
20,—
5,—
20,-
24,—
6
24,-
28,—
7
28,
32,—
8
32—
36,—
o?
36,
40,-
10,—
40,—
44,—
11-
44,—
50,—
12
50,
56,
13,—
56,—
62,—
14,—
J
jj
JJ
JJ
jj
jj
jj
jj
jj
JJ
JJ
jj
jj
jj
jj
jj
JJ
JJ
jj
jj
jj
jj
jj
JJ
JJ
JJ
jj
jj
jj
jj
jj
JJ
jj
jj
jj
jj
jj
JJ
JJ
jj
jj
jj
jj
jj
JJ
JJ
jj
jj
jj
jj
jj
JJ
JJ
jj
jj
jj
jj
jj
JJ'
JJ
jj
jj
jj
jj
jj
JJ