82 Zooals hierboven reeds werd medegedeeld, liad de ver rekening der nitkeering uit het Gemeentefonds, ingevolge artikel 3, letter e, der finaneiëele verhoudingswet, over het uitkeeringstijdvak 1938/1939 eene niet-voorziene ontvangst van 71.201.39 tengevolge. Voorts bedroeg de ontvangst ter zake van de voorbe reiding en de uitvoering door Gemeentewerken van werken voor bedrijven en particulieren, geraamd op 34.000. 44.907.44, d. i. 10.907.44 meer. Aan opcenten op de hoofdsom der personeele belasting werd 18.566.54 meer ontvangen dan geraamd was, waar onder 14.957.58 wegens de eindafrekening over 1939/1940. De opbrengst van de 55 opcenten op de hoofdsom der ge meentefondsbelasting, geraamd op 305.000.bedroeg 325.253.69, d. i. 20.253.6.9 meer. Verder bleven de kosten van straatverlichting 57.940.67 beneden de raming ad 106.750.terwijl verschillende andere uitgaafposten eveneens meer of minder belangrijke overschotten opleverden. Zoo bedroegen de uitgaven, voor „onderhoud van straten en pleinen" 11.148.88 minder dan de raming ad 101.000.die voor het onderhoud van wegen en voetpaden 3.184.13 minder dan de raming enz. enz. Aan rente van geldleeningen werd over 1940 748.617.23 betaald; over 1939 bedroeg de uitgaaf ter zake 743.954.69 en over 1938 725.514.60. In aanmerking nemende de nog aan te bieden coupons van geldleeningen, tot een bedrag van 1.223.50 bedroeg de rente-uitgaaf over 1940 feiteüjk 749.840.73 748.617.23 1.223.50), d. i. 1.111.27 minder dan de raming. De oorzaak hiervan is de aflossing op de schuld aan het „Pensioenfonds voor Weduwen en Kinderen van Gemeente-ambtenaren ter zake van de overname van aandeelen in de N.V. Leidsche Duinwater Maatschappij in den loop van 1940. Aan aflossing van geldleeningen werd over 1940 betaald 820.781.27; met inbegrip van twee uitgelote obligatiën van 1.000.ieder, die nog niet ter inwisseling zijn aangeboden, bedraagt de aflossing feitelijk 822.781.27, d. i. 72.27 meer dan de raming ad 822.709.hetgeen veroorzaakt wordt door hoogere aflossing aan het Werkfonds 1934 (thans Rijksfonds voor Werkverruiming) dan geraamd was. Over 1939 werd afgelost 765.743.96 en over 1938 723.286.35. Het verschil tnsschen de aflossing over 1939 en die over 1940 is in hoofdzaak een gevolg van de le aflossing ad 45.000.in de 3J geldleening van 1939, groot 1.800.000.—. De uitgaven voor „ondersteuning van werkloozen", welke waren geraamd op 1.565.180.hebben, met inbegrip van die van werkverschaffing, van de kosten van tewerkstelling van werklooze arbeiders in Duitschland, van den z.g. B-steun, van de centrale werkplaats voor jeugdige werkloozen enz. enz., 1.563.952.46 bedragen, d. i. 1.227.54 minder. De uitgaven ter zake bedroegen over 1939 1.669.581.01 en over 1938 1.606.345.01. De hier tegenover staande ontvangsten ter zake van uit- keeringen uit het Werkloosheidssubsidiefonds, de bijdragen uit 's Rijks kas enz. enz., zullen, met inbegrip van de nog te doene ontvangsten, over 1940 1.321.416.99 bedragen, d. i. 5.463.01 minder dan de geraamde ontvangst ad 1.326.880.—. De bovenbedoelde ontvangsten bedroegen over 1939 1.414.036.63 en over 1938 1.350.625.31. Zooals hierboven reeds werd medegedeeld hebben de ten laste van de gemeente blijvende netto-uitgaven voor werk- loozenzorg over 1940 5.463.01 1.227.54 4.235.47 meer bedragen dan geraamd was. De overboeking van den kapitaaldienst naar den gewonen dienst in verband met de egalisatie van de Pensioenlasten, betreffende de ambtenaren, die reeds vóór 1 October 1913 in dienst van de gemeente waren, bedroeg over 1940 43.928.34. Over 1939 bedroeg de overboeking 51.064.64, over 1938 53.458.63. Het eindresultaat van den gewonen dienst over het jaar 1940 zelf, met uitschakeling derhalve van de ontvangsten of uit gaven uit vroegere diensten, is dat de dienst sluit met een nacleelig exploitatie-saldo van ƒ251.265.08ƒ121.799.92 105.301.63 16.498.29) 129.465.16. Het dienstjaar 1939 sloot, aldus berekend, met een voor- deelig exploitatie-saldo van 113.562.51, dat van 1938 met een nadeelig exploitatie-saldo van 163.085.74. Gelijk reeds meermalen werd medegedeeld is een ver gelijking van de saldo's dezer jaren door de bijzondere maat regelen, welke in de verschillende jaren moesten genomen, niet wel mogelijk. Voor verdere bijzonderheden betreffende den gewonen dienst zij verwezen naar de rekening zelve. Ook voor bijzonderheden betreffende den kapitaaldienst wordt verwezen naar die rekening. De Burgemeester heeft alsnu ten aanzien van de voor- loopige vaststelling van de gemeenterekening op 14 November 1941 het volgende besluit genomen: De BURGEMEESTER van LEIDEN; Op grond van artikel 3 van de verordening van den Rijks commissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No. 152/1941 waarnemende de taak van den gemeenteraad en gelet op art. 28, eerste lid, dier verordening en op de Eerste Beschikking ter uitvoering van die verordening; Gezien de rekening der inkomsten en uitgaven over het jaar 1940 met de daarbij behoorende bescheiden; Overwegende, dat de rekening gedurende meer dan 14 dagen ter Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing heeft gelegen en algemeen verkrijgbaar is gesteld; BESLUIT: het bedrag der ontvangsten en uitgaven voorloopig vast te stellen als volgt: de ontvangsten van den gewonen dienst op 11.319.639.03 de uitgaven van den gewonen dienst op 11.933.861.58 en alzoo het nadeelig slot van den ge wonen dienst op614.222.55 de ontvangsten van den kapitaaldienst op 9.847.147.42 de uitgaven van den kapitaaldienst op. 9.747.398.59 en alzoo het batig slot van den kapitaal dienst op99.748.83 Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1941 | | pagina 6