GEMEENTE LEIDEN.
81
INGEKOMEN §TÜKfi£N.
N°. 148. Leiden, 14 November 1941.-
Ter toelichting van de rekening van de Inkomsten en
Uitgaven dezer gemeente over het jaar 1940 wordt het
volgende medegedeeld.
Blijkens die rekening hebben de ont
vangsten van den gewonen dienst be
dragen 11.319.639.03
de uitgaven van den gewonen dienst 11.933.861.58
zoodat de gewone dienst sluit met een
nadeelig saldo van614.222.55
De ontvangsten van den kapitaaldienst
hebben bedragen de som van9.847.147.42
de uitgaven van den kapitaaldienst de
som van9.747.398.59
zoodat de kapitaaldienst sluit met een
batig slot van99.748.83
De begrooting van den gewonen dienst werd oorspronke
lijk in ontvangst en uitgaat vastgesteld op 10.157.303.
In den loop van de jaren 1940 en 1941 werd zij, zoowel in
ontvangst als in uitgaaf, verhoogd met 1.972.685.96, waar
door het eindcijfer werd gebracht op 12.129.988.96.
Afdeeling II „Kapitaaldienst" werd zoowel in ontvangst
als in uitgaaf vastgesteld op 6.450.815.
De kapitaaldienst werd naderhand in ontvangst verhoogd
met 7.630.011.86 en dus gebracht op 14.080.826.86, de
uitgaaf werd verhoogd met 7.642.011.86 en dus gebracht
op 14.092.826.86.
Het verschil tusschen de verhooging van de ontvangsten
en die van de uitgaven bedraagt derhalve 12.000.en is
ontstaan door eenige wijzigingen, die in den kapitaaldienst
van 1940 werden aangebracht.
Ter toelichting van den gewonen dienst wordt het volgende
opgemerkt.
Het nadeelig kassaldo van den gewonen
dienst ad614.222.55
moet worden verhoogd met een bedrag van. 47.617.18
wegens onbetaalde rekeningen en onverwerkt
gebleven credieten.
661.839.73
Daarentegen moet nog worden ontvangen. 410.574.65
wegens bij het sluiten van den dienst 1940 nog
te ontvangen gelden, dat dienstjaar en vorige
dienstjaren betreffende,
zoodat de gewone dienst 1940 sluit met een
nadeelig exploitatie-saldo van251.265.08
(Zie voor de specificatie van de bovengenoemde bedragen
ad 47.617.18 en 410.574.65 Ingek. Stukken No. 146 van
1941.)
Het nadeelig exploitatie-saldo van den gewonen dienst
1940 ad 251.265.08 komt ten laste van de begrooting
voor 1942.
(De rekening 1939 sloot met een batig exploitatie-saldo
van 134.812.16, dat ten bate van de begrooting voor 1941
is gebracht.)
Ook nu weder moet, evenals voorgaande jaren, bij de
beoordeeling van het exploitatie-resultaat in aanmerking
worden genomen, dat aan het dienstjaar 1940 een belangrijk
bedrag aan „bijzondere middelen" is ten goede gekomen.
In de eerste plaats werd uit „Vroegere diensten" een
bedrag van 22.936.63 genoten.
De verlaging van het stortingspercentage van 2 tot 1/2
in het Vernieuwingsfonds der Stedelijke Lichtfabrieken werd
ook voor 1940 gehandhaafd, hetgeen een mindere last van
159.705.beteekende.
Behalve het bedrag van 30.000 dat bij de vaststelling
van de begrooting voor 1940 aan de reserve van de Electrici-
teitsfabriek werd onttrokken, werd, teneinde het bij de
gemeentebegrooting geraamde batig saldo zooveel mogelijk
te kunnen benaderen, nog beschikt over 143.000.van
de „algemeene reserve" van die fabriek, zoodat van de
reserve van de Electriciteitsfabriek in totaal 173.000.
aan den gewonen dienst 1940 is ten goede gekomen.
Voorts is in het batig saldo van de Electriciteitsfabriek
over 1940 nog begrepen een bedrag van 45.000.dat van
de winst van die fabriek over 1939 werd afgezonderd ten
behoeve van den dienst 1940.
Vervolgens werd van het nadeelig saldo ad 72.410.83
van den gewonen dienst van het Grondbedrijf een gedeelte
ad 30.000.uit de reserve van dat bedrijf bestreden en
bleef ook over 1940 de afschrijving ad 31.825.op het
aandeelenbezit in de Leidsche-Duinwater-Maatschappij
achterwege.
Verder werd van het kapitaal van het Pensioenfonds voor
weduwen en kinderen van gemeente-ambtenaren 21.000.
aan den gewonen dienst uitgekeerd, terwijl ook ten behoeve
van den dienst 1940 een bedrag van 100.000.werd terug
genomen van de nit vroegere batige saldi van den gewonen
dienst, via het voormalige Fonds voor Stadsverbetering en
Sociale doeleinden, aangewende bedragen voor openbare
werken van den kapitaaldienst.
De halveering van de premie voor het Gemeentelijk Onge
vallenfonds beteekende over 1940 eene lagere uitgaaf van
ƒ8.906.91.
Ten slotte had de verrekening van de uitkeering uit het
Gemeentefonds ingevolge artikel 3, letter c, der financiëele
verhoudingswet, over het uitkeeringstijdvak 1938/1939 op
den gewonen dienst 1940 eene niet-voorziene ontvangst van
71.201.39 tengevolge.
De bovengenoemde posten bedragen in totaal 663.574.93.
Hiertegenover werd de gewone dienst 1940 belast met het
„nadeelig slot van den gewonen dienst volgens de rekening
1938" ad 133.260.10, en werd op diverse hoofdstukken een
bedrag van 16.498.29 in totaal uitgegeven terzake van
onverwerkte of onverbruikte credieten het dienstjaar 1939
betreffende, d. i. te zamen ƒ149.758.39, terwijl, vermits van
de winst over 1940 van het Openbaar Slachthuis 17.400.
werd gereserveerd ten behoeve van de gemeentebegrooting
voor 1942 aan den dienst 1940 17.400.werd onthouden.
Aan „bijzondere middelen" is dus een netto-bedrag van
663.574,93 167.158.39 149.758.39 17.400.—)
496.416.54 ten goede gekomen.
Over de jaren 1938 en 1939- werden de „bijzondere mid
delen" berekend op respectievelijk 396.651.93 en
ƒ395.493.32.
Zonder de bijzondere baten ad ƒ496.416.54 zou de ge
wone dienst 1940 een exploitatie-tekort van 747.681.62
(ƒ251.265.08 496.416.54) hebben opgeleverd.
Wat de verschillen tusschen de begrooting en de rekening
1940 betreft, wordt volstaan met de vermelding van de
belangrijkste posten.
De „ontvangsten van de Duinwaterleiding" ter zake
waarvoor op de gemeentebegrooting een bedrag van
ƒ310.000.was geraamd, zullen over 1940 tengevolge van
de wijziging van de balans en winst- en verliesrekening, in
verband met de invoering van de winstbelasting, rond
150.000.dus 160.000.minder bedragen.
De winst van de Gasfabriek, geraamd op 71.334.
bedroeg 49.285.37, d. i. 22.048.63 minder, terwijl die
van de Electriciteitsfabriek, geraamd op 1.386.469.
1.272.023.98 bedroeg en dus 114.445.02 beneden de
raming bleef.
De rekening van de gestichten „Endegeest", „Voorgeest"
en „Bhijngeest" sloot met een nadeelig exploitatie-saldo van
38.849.47, terwijl noch op een voordeelig, noch op een
nadeelig saldo gerekend was.
De uitkeering van het Bijk wegens opcenten op de hoofd
som der dividend- en tantièmebelasting bleef 20.000.
beneden de raming.
De kosten van het bijzonder lager onderwijs vereischten,
in hoofdzaak in verband met de afrekening over het jaar 1937,
ingevolge art. 101 der Lager Onderwijswet 1920, eene hoogere
uitgaaf van 32.000.
De aan de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon
uitgekeerde subsidie bedroeg 901.094.60, d. i. 31.094.60
meer dan de oorspronkelijk uitgetrokken som van
ƒ870.000.—.
Over 1939 bedroeg de subsidie 797.992.81 en over 1938
923.696.46.
Opgemerkt wordt, dat in 1939 een groot aantal onder
steunden te werk werd gesteld bij den aanleg van het vliegveld
bij Valkenburg, waardoor de aan Maatschappelijk Hulp
betoon over 1939 uitgekeerde subsidie rond 105.500.
beneden de raming bleef.
De ten laste van de gemeente blijvende netto-uitgaven
voor werkloozenzorg hebben over 1940 4.235.47 meer be
dragen dan de raming ad 238.300.
Ten slotte bedroeg de uitkeering aan de Electriciteits
fabriek ter zake van rente van in rekening-courant bij den
gemeente-ontvanger gedeponeerde gelden, in hoofdzaak door
de stijging van het rentepercentage, 27.431.60 meer dan
de raming.
Tegenover deze lagere ontvangsten en hoogere uitgaven
kunnen de volgende voordeelige factoren worden genoemd.