64
tember 1936 met 20 waardoor alle materialen, welke uit
het buitenland betrokken werden, 25 in prijs stegen; bij
spmmige materialen, zooals bijv. hout en ijzer, bedroeg de
prijsverhooging nog aanzienlijk meer.
Bovendien bleek het tijdens den bouw noodzakelijk eenige
extra werkzaamheden te verrichten, welke niet in de be
grooting waren opgenomen. Zoo moest het bestaande dak
op het oude voorkoelhuis, dat thans vriesruimte en eieren-
koelhuis is, geheel worden vernieuwd, omdat dit op ver
schillende plaatsen bleek te zijn vergaan.
Voorts werden op advies van den koeltechnisch-adviseur
Ir. J. P. H. Koopman twee bestaande luchtkanalen in de
verbindingsgang vernieuwd, terwijl op verzoek van den
Directeur van het Openbaar Slachthuis ontnevelingsappa-
raten werden aangeschaft voor de darmwasscherijen van de
varkens en de runderen; tenslotte werd de eierenkoelruimte
verbouwd tot fruitkoelruimte.
Had er echter geen devaluatie plaats gehad, dan zou het
beschikbaar gestelde bedrag van 400.000.ruimschoots
toereikend zijn geweest om de hierboven genoemde extra
werkzaamheden hieruit te bekostigen.
Ten einde de overschrijding van het crediet op de gemeente-
begrooting en de begrooting voor het Openbaar Slachthuis
te regelen heeft de Burgemeester op 9 September 1941 het
volgende besluit genomen:
De BUEGEMEESTEB van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den Bijks-
commissaris voor het bezette Nederlandsche gebied No.
152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad en
gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
behoudens goedkeuring van den Commissaris der Pro
vincie vast te stellen een tweetal staten resp. tot wijziging
van de begrooting voor het Openbaar Slachthuis en van de
gemeentebegrooting, beide dienst 1941, tot het alsnog ver
strekken van een bedrag van 16.083.18 aan het bedrijf
van het Openbaar Slachthuis ten behoeve van de verbouwing
en de uitbreiding van dat slachthuis.
N°. 111. Leiden, 11 September 1941.
In verband met zijn benoeming elders, heeft de heer
B. Dijkstra ontslag gevraagd als onderwijzer aan de Jongens
school voor u.l.o. Naar aanleiding hiervan heeft de Burge
meester op 11 September 1941.het volgende besluit genomen:
De BUEGEMEESTEB van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Bijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
aan den heer B. Dijkstra, met ingang van een nader te
bepalen datum, eervol ontslag te verleenen als onderwijzer
aan de Jongensschool voor u.l.o.
N°. 112. Leiden, 11 September 1941.
Naar aanleiding van het daartoe door het bestuur van
de Yereeniging Vakschool voor Meisjes voor Leiden en Om
streken gedaan verzoek heeft de Burgemeester nadat de
betrokken organisaties waren gehoord op grond van het
bepaalde bij artikel 25 der Nijverheidsonderwijswet, op
11 September 1941 het volgende besluit genomen:
De BUEGEMEESTEB van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den Bijks
commissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
te verklaren, dat toevoeging van het vak lichamelijke
oefening aan het leerplan van de Vakschool voor Meisjes
voor Leiden en Omstreken voor verschillende opleidingen
noodig wordt geoordeeld.
N°. 113. Leiden, 11 September 1941.
Naar aanleiding van het daartoe door het bestuur van
de Zita-Vereeniging alhier, gedaan verzoek heeft de Burge
meester nadat de betrokken organisaties waren gehoord
op grond van het bepaalde bij artikel 25 der Nijverheids
onderwijswet, op 11 September 1941 het volgende besluit
genomen
De BUEGEMEESTEB van LEIDEN;
Op grond van artikel 3 van de verordening van den
Bijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
te verklaren, dat toevoeging van het vak lichamelijke
oefening aan het leerplan van de B.K. Vakschool voor
Meisjes, alhier, voor verschillende opleidingen noodig wordt
geoordeeld.
N°. 114. Leiden, 11 September 1941.
Ingevolge de Lager Onderwijswet 1920 moeten jaarlijks
ten aanzien van het openbaar lager onderwijs voorloopig
worden vastgesteld de bedragen van de werkelijke exploitatie
kosten over het voorafgaand kalenderjaar, van de geraamde
exploitatiekosten over dat jaar en het verschil tusscben die
bedragen.
Verder moeten jaarlijks definitief worden vastgesteld het
bedrag van de vergoeding voor de bijzondere scholen en de
voor vergoeding in aanmerking komende uitgaven dier
scholen.
Eindelijk moet jaarlijks vaststelling en definitieve ver
rekening plaats vinden van de vergoeding wegens belooning
van vakonderwijzers, terwijl, eveneens jaarlijks, vaststelling
van de bijdragen ten behoeve van het bijzonder vervolg
onderwijs moet geschieden.
Wegens belooning van vakonderwijzers werd over het jaar
1940 gemiddeld per leerling van het gewoon lager- en uit
gebreid lager onderwijs uitgegeven respectievelijk 2,47 en
9,68, terwijl de ten laste van de gemeente gebleven kosten
van het openbaar vervolgonderwijs over dat jaar gemiddeld
21,62 per leerling bedroegen.
Op grond van het vorenstaande heeft de Burgemeester op
11 September 1941 het volgende besluit genomen:
De BUEGEMEESTEB van LEIDEN;
op grond van artikel 3 van de verordening van den
Bijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied
No. 152/1941 waarnemende de taak van den Gemeenteraad
en gelet op artikel 28, eerste lid, dier verordening;
BESLUIT:
I. voorloopig vast te stellen:
a. het bedrag, dat de gemeente in 1940 wegens exploitatie
kosten heeft uitgegeven voor de openbare scholen voor
gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs op respectievelijk
ƒ55.604.39 en 8.988,78;
b. het bedrag der over 1940 geraamde exploitatiekosten
voor de openbare scholen voor gewoon lager- en uitgebreid
lager onderwijs op respectievelijk 34391/2 X 16,25
55.891,87 en 461V3 X ƒ18,96 ƒ8.746,88;
o. het bedrag, waarmede de geraamde exploitatiekosten
de werkelijke exploitatiekosten overschrijden, voor de open
bare scholen voor gewoon lager onderwijs op 287,48, dat
waarmee de werkelijke exploitatie-kosten de geraamde
exploitatiekosten der openbare scholen voor uitgebreid lager
onderwijs overschrijden op 241,90.
II. vast te stellen het bedrag van de vergoeding waarop
de schoolbesturen over 1940 aanspraak kunnen maken, het
bedrag van de volgens artikel 101, eerste lid, der Lager
Onderwijswet 1920 voor vergoeding in aanmerking komende
uitgaven der bijzondere lagere scholen, alsmede het bedrag
van de aan de schoolbesturen toe te kennen vergoeding
wegens belooning van vakonderwijzers over dat jaar en
wel voor: