MAANDAG 11 AUGUSTUS 1941. 51 Arbeidsovereenkomstenbesluit-Luchtbeschermingsdienst. (Voorzitter e.a.) is er evenveel reden om ook andere punten van het ontwerp onder de loupe te nemen en voor te stellen, dat het personeel van den Luchtbeschermingsdienst te Leiden zal vallen onder het arbeidsovereenkomstenbesluit, dat voor deze gemeente geldt. Het is de Eegeering, die dit personeel betaalt, zij het dan ook, dat het practisch door tusschenkomst van de gemeente wordt aangesteld; het is dus logisch, dat het denkbeeld van de Eegeering, die de billijkheid voor dit personeel over de geheele lijn wil betrachten, voorgaat hij de wenschen, die eventueel door de gemeenten tot uitdrukking worden ge bracht. De heer van Bennnelen begrijpt niet, dat de Eaad per se gedwongen is het ontwerp van een arbeidsovereenkomsten- besluit ongewijzigd aan te nemen; ware dit wel het geval, dan zou de Eaad er even goed niet over kunnen beraadslagen of stemmen en zou de Eegeering beter de geheele zaak kunnen overnemen. Bovendien acht spreker het niet geheel en al onmogelijk, dat van de zijde der gemeente de wenschelijkheid van de instelling eener beroepsinstantie in strafzaken wordt te kennen gegeven. Het is mogelijk, dat deze wensch ook elders wordt geuit. In het algemeen werken dergehjke beroeps instanties eerder heilzaam dan dat zij veel moeilijkheden baren, al brengen zij ook moeilijkheden met zich; zij hebben in het algemeen een nuttige functie, want door haar optreden worden vele straffen aanvaard, zonder dat er ernstige be zwaren tegen rijzen. Indien naar het oordeel van den Voorzitter over het voor stel van den heer Piena in den vorm, waarin het is ingediend, niet kan worden gestemd, zou het naar sprekers meening aldus kunnen worden gewijzigd, dat het de opneming van een bepaling omtrent de instelling van een beroepsinstantie in strafzaken als den wensch van den Eaad kenbaar maakt. Spreker vraagt, of Burgemeester en Wethouders bereid zijn hun voorstel aan te houden en met de hoogere autori teiten omtrent de opneming van een dergehjke bepaling in de verordening overleg te plegen. De heer van Eek, die zich bij het betoog van den heer van Bemmelen aansluit, zegt, dat de Eaad zich in een eenigszins moeilijke positie bevindt, nu een besluit moet worden ge nomen over een verordening, waaromtrent het Eijk heeft verklaard, dat het wenschelijk is haar voor alle gemeenten hetzelfde te doen zijn. Ook spreker acht het mogelijk, dat de Eaad de wenschelijk heid van wijziging der verordening aan de Eegeering mede deelt in den vorm, dien de heer van Bemmelen heeft aan gegeven. Het staat ter beoordeeling van de Eegeering of, indien een zelfde wensch door verschillende gemeenten wordt geuit, de verordening zal worden gewijzigd. De bevoegdheid van den Eaad gaat op dit oogenblik materieel niet verder dan het uitspreken van de wenschelijkheidindien de Eaad meent dit te moeten doen, is hij daarin vrij Straf opleggen zonder dat een beroepsinstantie bestaat, is in Nederland iets ongewoons en wordt van het Nederlandsche rechtsstandpunt uit beschouwd niet bepaald aannemelijk geacht. Indien het voorstel van den heer Piena in dien zin wordt gewijzigd, dat het de instelling van een beroepsinstantie als den wensch van den Eaad uitspreekt, is naar sprekers oordeel ook de vorm in orde. De heer Piena sluit zich aan bij de woorden van den heer van Eek. De Voorzitter is het eens met den heer van Bemmelen, dat aan den Eaad niet kan worden opgelegd een bepaald voorstel, zooals dat door de Eegeering aangebracht is, aan te nemen. Maar het voorstel van den heer van Bemmelen was dan ook een wijziging van hetgeen de heer Piena heeft voor gesteld. Spreker deelt mede, dat de heer Piena zijn voorstel heeft ingetrokken en dit heeft vervangen door de volgende motie ,,De Eaad spreekt de wenschelijkheid uit, dat er voor het personeel, werkzaam bij den luchtbeschermingsdienst een beroepsinstantie wordt ingesteld, waarbij het personeel in beroep kan gaan indien zij gestraft wordt, en deze uitspraak van den Eaad aan het betrokken Hoofd van het Departement kenbaar te maken." Dit komt dus overeen met het denkbeeld van de heeren van Bemmelen en van Eek: eerst het voorstel aanhouden en daarna de Eegeering van dit verlangen in kennis stellen. Een bezwaar tegen deze oplossing is, dat in den brief van het Departement ook staat, dat de aanneming van dit voorstel! Arbeidsovereenkomstenbesluit-Luehtbeschermingsdienst. (Voorzitter e.a.) zoo tijdig zal moeten geschieden, dat de verordening op 1 September 1941 in werking zal kunnen treden. De heer van Eek zegt, dat aanhouding niet noodig is. De Voorzitter zegt, dat dat het voorstel van den heer van Bemmelen was. De heer Piena stelt dus voor de verordening vast te stellenen daarnaast de wenschelijkheid van een beroeps instantie uit te spreken. Spreker acht het uitspreken van deze wenschelijkheid niet gewenscht en ontraadt dit, waar het de Eegeering is geweest, die dit arbeidscontract voor het geheele land heeft opgesteld. De heer van Bemmelen zegt, dat men toch wel de wensche lijkheid daarvan kan uitspreken, ook al moet de gemeente een bepaalde regeling ontwerpen. De Voorzitter persoonlijk ontraadt dit echter, omdat, waar een regeling voor het geheele land getroffen wordt, niet van de zijde van de verschillende gemeentebesturen verschillende wenschen naar voren gebracht moeten worden. De heer van Bemmelen acht het uiten van wenschen toch een vrij onschuldige bezigheid. Men kan toch wel eens een verstandig verlangen uiten. De Voorzitter zegt, dat men het wel mag doen, maar spreker acht het niet gewenscht, omdat deze materie het geheele land betreft. De heer van Bemmelen zegt, dat als degene die de regeling maakt, van geen enkele zijde wordt ingelicht, over de wen schen die er bestaan, hij dan ook nooit wijzer zal worden. De Voorzitter kan niet aannemen, dat dit punt niet vol doende overdacht zou zijn. De heer van Bemmelen zegt, dat het toch mogelijk is, dat dit over het hoofd gezien zou zijn. Dit is toch een zeer be scheiden manier om zijn verlangens naar voren te brengen. De heer Wilmer is het met den heer van Bemmelen eens, dat dit een vrij onschuldige manier van doen is. Spreker acht ze zelfs zoo onschuldig, dat tevoren wel vaststaat, dat ze niet het minste effect zal hebben. Waar spreker altijd er tegen is geweest, om mede te werken aan de aanneming van voorstellen of moties, waarvan tevoren met bijna absolute zekerheid vaststond, dat ze geen effect zouden hebben, zal hij ook aan deze motie zijn stem niet geven. Ook is spreker het met den heer van Bemmelen eens, dat het een zeer bescheiden poging is. Spreker kan zich niet voor stellen, dat, wanneer een regeling voor het geheele land is gemaakt, het eenigen indruk zou maken en eenigen invloed zou hebben, indien een van de vele gemeenteraden zijn stem liet hooren. Intusschen zou het ook naar sprekers oordeel veel beter zijn geweest, indien in de ontwerp-verordening een bepaling omtrent de instelling van een beroepsinstantie was opgenomen en spreker betreurt het ten zeerste, dat het niet is geschied. Spreker zal dan ook alleen en uitsluitend zijn stem aan de motie van den heer Piena niet geven, omdat voor hem absoluut vaststaat, dat deze motie niet het minste effect zal hebben. De heer Snel begrijpt niet, dat men nog bezwaren tegen de motie uit en bij voorbaat verklaart er van overtuigd te zijn, dat zij niet zal helpen. In de verschillende reglementen, o.a. het ambtenarenreglement komt een bepaling omtrent een beroepsinstantie voor. Bovendien leeft men thans in een tijd, waarin de arbeid ten troon wordt verheven en geschermd wordt met de rechten van den arbeider en daarom is het naar sprekers meening niet meer dan heel gewoon, dat men in een verordening, waarin de rechtspositie van den arbeider wordt vastgelegd, een bepaling omtrent een beroepsinstantie op neemt, waardoor de arbeider kan opkomen tegen een hem z.i. ten onrechte opgelegde straf. De heer Veenendaal vermoedt, dat reeds vele andere ge meenten de ontwerp-verordening hebben aangenomen. Indien aan een eventueel verzoek van den gemeenteraad van Leiden werd voldaan, zouden al die andere gemeenten de reeds aan genomen verordening moeten wijzigen en daarom zal men in Den Haag, ook al zou men in principe voor de gevraagde wijziging iets gevoelen, niet bereid zijn deze wijziging aan te brengen. Spreker zal om deze practische reden zijn stem niet aan de motie van den heer Piena geven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1941 | | pagina 5