46 MAANDAG 16 JUNI 1941. Verlaging Molensteegbrug. (Groenevcld e. a.) te bewaren. Spreker weet ook wel, dat die brug niet geschikt is voor het moderne verkeer, maar wanneer men die brug wil gaan aanpassen aan het moderne verkeer, laat men er dan een platte brug van maken. Dan is aan alle eischen van het verkeer voldaan, maar wanneer men toch nog dien boogvorm wil behouden, dan krijgt men namaak-antiek Spreker zou het een belangrijke verbetering achten, wanneer het doodloopend einde van de Vliet werd doorgetrokken tot de Boisotkade en de huisjes aan dat doodloopend einde werden afgebroken, maar dat is een andere zaak. Bij de stuk ken was een plaatje uit het Leidsch Dagblad, waarop men een auto zag, die op die brug vast was blijven zitten, maar wanneer men met een vrachtauto van 13 M. lengte juist deze brug wil passeeren, dan moet men dat risico nu ook maar nemen; dit is geen brug voor dergeüjke auto's. De Wethouder heeft er op gewezen, dat het huis op den hoek van de Molensteeg door de auto's wordt beschadigd. Inderdaad is dit huis aangereden en een weinig beschadigd, maar dan is men wel zeer dicht langs den gevel heen gereden en dat is niet noodig. Spreker blijft aandringen op het behoud van de Molensteegbrug in haar oorspronkelijken vorm. De heer Eskens geeft het College in overweging om bij aan neming van het voorstel te besluiten naast den steen met het jaartal 1730 een steen met het jaartal 1941 te plaatsen, waardoor het nageslacht zal kunnen zien, dat het een ge wijzigde brug is en waardoor er ook geen sprake van een „leugenbrug" behoeft te zijn. De heer van Rosmalen zegt, dat des winters bij ijzel en sneeuwval de brug groote bezwaren voor het verkeer op levert. De voetgangers hebben dan bijna een takel noodig om er overheen te komen. Vooral in den zeer strengen winter 1939/1940 heeft spreker meermalen gezien, dat de voetgangers slechts met de grootste moeite over de brug konden komen. Waar een brug toch dient om een waterweg gemakkelijk te kunnen oversteken, acht spreker de door het College voorgestelde wijziging noodzakelijk. De heer van Bemmelen acht het voor Leiden van het allergrootste practische belang de aesthetische en oudheid kundige monumenten met zorg te bewaren, omdat zij voor een stad als Leiden een van de attracties vormen. Geeft men al te veel gehoor aan practische bezwaren van men- schen, die bij vriezend weer en ijzel moeilijk over een brug kunnen komen, dan zal men bemerken, dat de vreemdelingen minder naar Leiden zullen komen dan den winkeliers en dergelijke personen aangenaam zal zijn. De heer Wilbrink is met den heer van Rosmalen van meening, dat het gaan over de Molensteegbrug in den winter bij gladheid levensgevaarlijk is. Wel is waar wordt dan zand gestrooid, maar daarmede is men bij deze brug weieens wat laat, omdat zij niet ligt in een van de hoofdverkeerswegen, waar men met het zand strooien begint. Een ander bezwaar is, dat iemand, die van de eene zijde tegen de brug oprijdt, niet kan zien, wat hem van den anderen kant tegemoetkomt. Bij aanneming van dit voorstel zal de Molensteegbrug, gezien van de zijde van het Rapenburg, meer dan in haar tegenwoordige gedaante een eenheid met de Vlietbrug en de St. Jeroensbrug vormen, zoodat ook dan geen sprake zal zijn van het verstoren van de goede verhoudingen; zij, die deze verstoring vreezen, hebben zich nog niet goed van den toestand op de hoogte gesteld en zouden, hadden zij dit wel gedaan, tot de conclusie zijn gekomen, dat tegen de door het College voorgestelde oplossing geen bezwaar bestaat. Spreker betreurt het, dat men eenerzijds de dingen buitengewoon zwaar opneemt en aan de andere zijde soms iets te licht. Men zegt: het is mooi, laat het nu zoo, maar men vraagt zich niet af of dit nu inderdaad bezwaar zou ontmoeten. Wanneer men die bezwaren tegen elkaar afweegt, zal men tot de conclusie komen, dat het inderdaad nood zakelijk is aan de bezwaren, die van andere zijde gerezen Verlaging Molensteegbrug. (Wilbrink e.a.) zijn, tegemoet te komen. Maar daarvan maakt men zich te gemakkelijk af. Een deskundig lid van de Vereeniging „Oud-Leiden" heeft de suggestie geopperd: maak de opritten maar wat langer, een bewijs dat hij alleen gelet heeft op de ligging van de brug, want in verband met de in de Molen- steeg gebouwde huizen kan men de opritten niet langer maken. Aan dit voorstel van het College heeft gewerkt een man, die met de practische belangen moest rekening houden, maar die ook rekening heeft gehouden met de wenschen van de Vereeniging „Oud-Leiden", waarvan hij een gewaardeerd bestuurslid is. De Rijksmonumentencommissie heeft ook haar fiat aan dit voorstel gegeven. Uit dit alles blijkt wel, dat Burgemeester en Wethouders geen geweldenaars zijn, die maar willen vernietigen en die geen rekening houden met het aesthetisch aspect, die niet waardeeren hetgeen in stand moet worden gehouden, maar dat dit voorstel is een compromis tusschen de waardeering voor het oude en de eischen van den tegenwoordigen tijd; onder waardeering voor het oude geschiedt de toepassing in zoodanigen vorm, dat men er practisch het meeste nut van heeft. En daarvoor moet toch een brug dienen. Men moet niet zeggen: die brug heeft voor het verkeer geen beteekenisals zoodanig kan men haar toch ook weer niet als historisch monument beschouwen. Men zal dus goed doen al deze factoren in acht te nemen en het voorstel van het College te aanvaarden. De heer van der Reijden heeft in het Ingekomen Stuk gelezen, dat de voormalige Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen tegen de voorgestelde verlaging van de brug geen bezwaar had. Zou deze nu zoo'n slechten kijk op den toestand hebben? Naar sprekers meening moet men den practischen kant van de zaak naar voren brengen; wanneer die beide belangen kunnen samengaan, dan is dit wel degelijk gebeurd; ook met het oudheidkundig belang is rekening gehouden. Het zou toch niet zulk een bezwaar zijn, die brug 70 cM. te verlagen! De heer Riedel zou wel voor een compromis te vinden zijn geweest, wanneer de Directeur van Gemeentewerken een brug had ontworpen, die meer overeenkwam met het oude type, maar de teekeningen, zooals ze daar liggen, kunnen spreker in dit opzicht toch niet bevredigen. Wanneer de Directeur van Gemeentewerken iets minder practisch was geweest, en iets meer aesthetisch, dan zou er misschien wel een vorm gevonden zijn, waarmee ook de Monumenten commissie haar instemming betuigd had, maar aan het ontwerp zooals het daar ligt, kan spreker ondanks het betoog van den Wethouder toch zijn stem niet geven. De heer Groeneveld vraagt naar de beteekenis van een eventueele verwerping van het voorstel van het College. Zou die beteekenen, dat de brug in den ouden toestand her steld wordt? De Voorzitter zegt, dat het College dan met een nieuw voorstel moet komen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ver worpen met 18 tegen 11 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Jongeleen, van Dijk, Riedel, Piena, Bosch van Rosenthal, Veenendaal, Oostveen, Wilmer, Key, Idenburg, Groeneveld, van Bemmelen, van Eek, mevrouw de Cler, de heeren Snel, Eskens, mevrouw Braggaar en de heer Eikerbout. Vóór stemmen: de heeren van Rosmalen, van der Reijden, Huurman, Verweij, van Stralen, Wilbrink, Tepe, Schüller, Tobé, van Oyen en Lombert. De heeren Bergers en Donders hadden inmiddels de ver gadering verlaten. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON. Li'.ViïUV 'r

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1941 | | pagina 6