-MAANDAG 16 JUNI 1941.
45
Veria (lino Molen steeqbruq.
(Wilbrink.)
een al te somberen blik op hetgeen nu te gebeuren staat.
Het is hier geen quaestie van restauratie, van instandhouding
van deze brug, want deze wordt totaal gesloopt. Men kan
niet zeggen, dat deze oude brug gerestaureerd en in stand
gehouden wordt; daarvan is hier geen quaestie; de brug
wordt afgebroken en weder opgebouwd in haar oorspronke-
lijken vorm. En wanneer de heer Groeneveld zegt: het zou
een leugen zijn, in die brug die steenen van 1730 weer te
metselen, terwijl dit niet het geval is, dan zegt spreker:
ook in het systeem van de Monumentencommissie en van
de Vereeniging Oud-Leiden" is dit een leugen, want die
brug wordt dan opgebouwd in 1941 en 1942. Indien de heer
Groeneveld den steen met het jaartal 1730 wel in de brug
wil laten metselen, wanneer deze geheel vernieuwd wordt
in het jaar 1941 of 1942, is de leugen, die hij laat passeeren,
grooter dan die van het College, wanneer dit de brug 70 cM.
laat verlagen. In het algemeen heeft spreker bezwaar tegen
liegen, maar zijn bezwaren tegen de „leugen" van het College
vallen weg, wanneer men het eenmaal zoo ver heeft gebracht
als de heer Groeneveld wil gaan.
De noodzakelijke restauratie van de brug staat gelijk met
een algeheele vernieuwing, zoodat er geen sprake kan zijn
van het behoud van bestaande schoonheid; men kan alleen
hopen, dat de nieuwe brug weer mooi zal zijn en tot de burgerij
zal spreken als iets van oudheidkundige waarde, dat men
met inachtneming van den ouden vorm heeft hersteld.
Hiertegenover stelt spreker met den Directeur van
Gemeentewerken, dat bij aanneming van het voorstel van
het College de schoonheid van den vorm der brug niet zal
worden verstoord, want dan worden de rechtstanden evenals
bij de restauratie bewaard, zij het ook tot een mindere
hoogte, en wordt ook de unieke schoonheid van de brug,
die zij bezit in haar bogen, niet weggenomen.
Men dient zich volgens spreker af te vragen, of men in
1941 of 1942 daar ter plaatse een nieuwe brug zal bouwen,
alleen omdat er nu ook een is, of ook omdat een brug daar
haar nuttigheid heeft.
Met den heer Riedel kan spreker het eens zijn, dat in
het verleden veel, dat men nu gaarne bewaard had willen
zien, is afgebroken op grond van overwegingen van nuttigheid,
maar aan den anderen kant vergeet spreker niet, dat men
thans moet trachten het element van nut te combineeren
met het aesthetische element om een waardevol ornament
te verkrijgen, dat aan de behoeften van dezen tijd voldoet.
In het jaar 1730, toen de Vliet het grootste vaarwater was,
dat door Leiden liep, moesten de bruggen hoogere recht
standen boven het water hebben dan in het jaar 1941 nood
zakelijk zijn. Bij den bouw van de nieuwe brug mag men
rekening houden met de mogelijkheid, dat zij in de toekomst,
b.v. over honderd jaar, nog dienst zal kunnen doen en er
dan ook een behoorlijk gebruik van zal worden gemaakt.
Nu zegt men wel: men kan er met een fiets, met een auto
of te voet toch wel tegen opzeker, dat kan, maar daarover
gaat het niet. Het is zoo: wanneer men aan de aesthetica
kan voldoen, maar men kan het voor de practijk gemakkelijker
maken, dan heeft dat toch ook zijn waarde. Men mag waar
deering hebben voor hetgeen een oudere generatie heeft
geschapen, men mag betreuren wat een vorige generatie
heeft verwaarloosd, maar laat men dan niet weer vervallen
in de fout van de vorige generatie, die te eenzijdig heeft
gezien en de aesthetische belangen niet in het oog heeft
gehouden; laat men heden, ruim van opvatting, in het oog
houden de aesthetische belangen, maar daarnaast ook de
practische belangen, zoodat men over 50 of 100 jaren den
Raad van Leiden van 1941 niet zal kunnen verwijten dat
hij, hoewel het mogelijk was, die brug zonder schade voor het
aesthetisch geheel te verlagen, deze toch zoo hoog gemaakt
heeft, dat er moeilijkheden ontstonden.
Met de bezwaren van de firma Sijthoff, die ook in het
geding gebracht zijn, is het wel een eigenaardig geval. Er
is eerst sprake van geweest, de Vliet voor groote vracht
wagens af te sluiten, in verband met de moeilijkheden die
rezen bij het indraaien- van de auto's in de Molensteeg;
tengevolge van de smalle en hooge opritten van de Molen-
steegbrug werd het huis op den hoek van de Vliet en de
Molensteeg geregeld beschadigd. Tegen de afsluiting van de
Vliet voor autoverkeer moet de firma Sijthoff bezwaar maken,
aangezien zij dan niet met haar auto's kan rijden tot voor
haar magazijnen, die aan de Vliet zijn gelegen. Tegen de
afsluiting van de Molensteegbrug maakt de firma Sijthoff
echter geen bezwaar, omdat zij die brug voor het bereiken
van haar magazijnen niet noodig heeft, en vanaf de Vliet
de Molensteeg kan indraaien met haar vrachtauto's. Daarbij
wordt echter hinder ondervonden van de hoogeopritten
van de Molensteegbrug, tengevolge waarvan dat hoekhuis
beschadigd wordt. Daarom was ook de Verkeerscommissie
Verlaging Molensteegbrug.
(Wilbrink e.a.)
er aanvankelijk ook wel degelijk voor, de Molensteegbrug
te verlagen, maar nu de firma Sijthoff verklaard heeft, tegen
afsluiting van de brug geen bezwaar te hebben, heeft de
commissie dit verkeerd geïnterpreteerd en gezegd: het gaat
toch alleen maar over de auto's van de firma Sijthoff.
De heer Groeneveld zegt, dat de Verkeerscommissie niets
van de firma Sijthoff wist.
De heer Wilbrink zegt, dat de Verkeerscommissie dan
tegenwoordig slecht ingelicht is. Toen spreker nog lid van
die Commissie was, was zij wel op de hoogte van die bezwaren
van de firma Sijthoff, maar spreker kan niet helpen dat de
Verkeerscommissie zoo slecht van geheugen is. Daarom heeft
spreker ter voorkoming van deze moeilijkheden gaarna zijn
medewerking verleend aan de totstandkoming van dit
voorstel, waardoor aan de practische bezwaren zooveel
mogelijk wordt tegemoetgekomen. Bij aanneming van dit
voorstel wordt het aesthetische gespaard en wordt iets
gewrocht, dat in overeenstemming is met datgene, wat het
voorgeslacht heeft tot stand gebracht. De grondslag van den
bouw van de oude brug (gewelfvorm en rechtstanden) zal
volledig worden bewaard, zij het ook, dat er eenig verschil
in hoogte zal zijn, omdat men thans vooral met het land-
verkeer rekening moet houden, terwijl in het jaar 1730 het
verkeer, dat toen hoofdzakelijk te water plaats had, het
noodig maakte bruggen met hooge rechtstanden te bouwen.
In tegenstelling met de bestrijders van het voorstel gelooft
spreker dan ook, dat de Raad een verstandig en wijs besluit
zal nemen met de aanvaarding van het voorstel van het
College.
De heer Riedel betoogt, dat indien men de Molensteegbrug
ziet van de Vlietbrug af, men zal moeten erkennen, dat ook
de verlaging van 70 cM. de schoonheid van de boogvormige
Molensteegbrug zal schaden. Dat is ook het groote bezwaar
van de deskundigen, die hierover gesproken hebben. Wel
is waar zien de Raadsleden deze zaken met de oogen van
een leek, maar ten aanzien van de schoonheid van de stad
behoeven zij geen leeken te zijn, omdat men de schoonheid
van de stad op verschillende wijzen kan zien.
Al wordt de bestaande brug bij de restauratie geheel
afgebroken en opnieuw gebouwd, dan nog is er sprake van
«en restauratie.
Sprekers bezwaar is door de verdediging van den Wet
houder niet weggenomen.
De heer Jongeleen meent zijn stem tegen het voorstel
van het College te moeten verheffen, al kan hij bij de be
strijding er van geen nieuw geluid laten hooren.
Indien het in dezen ging om een op zich zelf staande
brug, zou spreker misschien over de bezwaren ten aanzien
van het stadsschoon heenstappen; men moet echter de
Molensteegbrug beschouwen in het verband van de geheele
Vliet met de Vlietbrug en de St.-Jeroensbrug. De drie bruggen
vormen als het ware een eenheid. Ging men thans over tot
verlaging van de Molensteegbrug, dan zou, moest de Vliet
brug straks worden hersteld, ongetwijfeld het argument
worden gebruikt: wij kunnen deze brug wel 70 cM. verlagen,
want ook de Molensteegbrug is zooveel verlaagd.
Een sprekend voorbeeld van vernieling van een mooie
oude brug is hetgeen men heeft gedaan met de Neksluisbrug,
die noodzakelijk moest worden verlaagd; de nieuwe, verlaagde
brug is uit een oogpunt van oudheidkunde een onding ge
worden. Spreker geeft den Raad zeer dringend in overweging
er niet toe mede te werken, de Molensteegbrug op die wijze
te verlagen, maar haar inderdaad met het oude materiaal
en op de oude wijze te herbouwen.
De heer Groeneveld zegt, dat volgens den Wethouder
deze brug finaal moet worden afgebroken, dat er van de oude
brug niets zal overblijven en dat er dus in elk geval toch
een brug-1941 zal komen. Bij een restauratie is het altijd
een quaestie van meer of minder vernieuwen; zoo zal deze
brug vrijwel geheel vernieuwd moeten worden, maar wanneer
daarbij dan zooveel mogelijk dezelfde soort materiaal als
vroeger wordt gebruikt, en de brug wordt in denzelfden vorm
herbouwd, dan beschouwt spreker het altijd nog als een
restauratie en niet als het bouwen van een nieuwe brug.
De Wethouder zegt: de schoonheid van het nieuwe ontwerp
blijkt, wanneer het wordt uitgevoerd; dat zal wel zoo zijn,
niemand heeft gezegd, dat het ontwerp van den Directeur
van Gemeentewerken leelijk is; het is zeer goed mogelijk
dat dit ontwerp, wanneer het ergens anders werd uitgevoerd,
een heel mooie brug zou zijn, maar daar gaat het niet om.
Het gaat er om, de brug, zooals die in 1730 is gebouwd,