24
d. op den Maandag van de week, waarin Leidens' ontzet
wordt gevierd;
e. op 14 Augustus en 31 October.
Aan den Gemeenteraad. Burg, en Weth. van Leiden.
18 Maart 1941.
Het door den Eaad om praeadvies in handen van Uw
College gestelde adres van de beide te Leiden gevestigde
slagerspatroonsorganisaties, houdende het verzoek te bepalen,
dat hun bedrijven op Maandag na des namiddags 1 uur
gesloten moeten zijn, is het gevolg van een bindend besluit
van den Centralen Vleesch- en Yeehandel. Deze centrale organi
satie wenscht voor het geheele land een uniforme regeling
van den vrijen middag, die krachtens de sociale wetgeving
aan het personeel moet worden gegeven.
Art. 6 van de Winkelsluitingswet geeft den Baad de
bevoegdheid de gevraagde maatregel bij verordening te
nemen. Hij heeft van deze bevoegdheid reeds gebruik ge
maakt ten aanzien van de kapperszaken. Daarbij bleek het
gewenscht een aantal uitzonderingen op het verbod om de
winkels op een bepaalden middag geopend te hebben in
het verordeningsartikel op te nemen.
Wij zijn van oordeel, dat aan het verzoek van de organi
saties behoort te worden voldaan, aangezien daarmede de
belangen van de werkgevers en de werknemers in het bedrijf
worden gediend en geen enkel algemeen publiek belang zich
daartegen verzet. O. i. behooren echter uit dezelfde over
wegingen, als ten aanzien van de kapperszaken gelden, ook
hier van het verbod te worden uitgezonderd de weken,
waarin reeds een algemeene feestdag valt, terwijl de dagen,
voorafgaande aan Maria Hemelvaart en Allerheiligen even
eens dienen te worden uitgesloten.
Wij geven Uw College alsnu in overweging de hierbij-
gevoegde ontwerp-verordening tot wijziging van de ver
ordening op de Winkelsluiting aan den Baad ter vast
stelling aan te bieden.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
A. van de Sande Bakhuyzen, Voorzitter.
N. J. Eowaan, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.
N°. 43. Leiden, 28 Maart 1941.
Zooals wij Uw Vergadering in Ingekomen Stukken No. 157
van 1940 en No. 1 van 1941 mededeelden, is van het
tekort van de bedrijfsbegrooting van de gestichten „Ende
geest" c. a. voor 1941 ad 40.000.slechts 15.000.
(het bedrag n.l., betrekking hebbende op „Bhijngeest") in
de gemeente-begrooting opgenomen, zulks in verband met
het voornemen, om het andere deel van het tekort op de
een of andere wijze op te heffen. Wij kunnen U thans
mededeelen, dat het door ons met Gedeputeerde Staten
gepleegde overleg, om door verhooging van den verpleeg-
prijs en van het kleedgeld tot dekking van dit deel van
het tekort (ƒ25.000.te geraken, tot een gunstig resultaat
heeft geleidGedeputeerde Staten toch hebben ons onlangs,
naar aanleiding van een laatstelijk door ons na overleg met
de Commissie van Beheer over de gestichten „Endegeest"
c. agedaan voorstel, bericht, dat zij zich kunnen ver
eenigen met een verhooging met ingang van 1 Januari
1941 van den verpleegprijs van het gesticht „Ende
geest" met 40.en van het kleedgeld voor die inrichting
met 10.per jaar, als gevolg waarvan de verpleegprijs
tot ƒ680.en het kleedgeld tot ƒ30.per jaar zal stijgen.
De verpleegprijs en het kleedgeld van de afdeeling „Voor
geest" zullen daarentegen geen wijziging ondergaan en mits
dien resp. ƒ620.en 20.per jaar blijven bedragen.
Op grond van het bovenstaande en met verwijzing voor
zooveel noodig naar de in de Leeskamer ter visie gelegde
stukken geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging
over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordening:
VERORDENING
tot wijziging van de verordening van 3 December 1896
Gemeenteblad No. 15), houdende voorwaarden van op
neming en verpleging van lijders in het krankzinnigen
gesticht „Endegeest" en de af deeling voor jeugdige
zwakzinnigen Voor geest" te Oegstgeest, nabij
Leiden, laatstelijk gewijzigd bij ver
ordening van 17 April 1939
Gemeenteblad No. 5).
Artikel I.
Artikel 7 van bovengenoemde verordening wordt gelezen
als volgt:
„De kosten van verpleging, die van kleeding niet inbe
grepen, bedragen, bij verpleging in de inrichtingen zelve,
ƒ170.per kwartaal voor het gesticht „Endegeest" en
155.per kwartaal voor de afdeeling „Voorgeest".
Voor tusschentijds inkomende patiënten, alsmede voor
patiënten, die tusschentijds worden ontslagen of overlijden,
worden de verpleegkosten tot aan het einde, resp. vanaf
het begin van het ingetreden kwartaal berekend op 1.90
per dag voor het gesticht „Endegeest" en op 1.80 per
dag voor de afdeeling „Voorgeest", de dag van opneming
en die van vertrek of overlijden inbegrepen, met dien ver
stande evenwel, dat voor verpleging gedurende een gedeelte
van eenig kwartaal nimmer meer is verschuldigd dan de
kosten van verpleging per kwartaal. Indien echter de ver
pleging korter dan 30 dagen duurt, worden de verpleeg
kosten zoowel voor het gesticht „Endegeest" als voor de
afdeeling „Voorgeest" berekend op 2.50 per dag, de dag
van opneming en die van vertrek of overlijden inbegrepen.
Geschiedt de verpleging in een woning, als bedoeld in
art. 35a van de wet van 27 April 1884, S. 96, tot regeling
van het Staatstoezicht op Krankzinnigen, dan is, de kosten
van kleeding niet inbegrepen, de kostende prijs van de
verpleging in zoodanige woning verschuldigd, verhoogd met
een toeslag van 50.per jaar, met dien verstande evenwel,
dat per kwartaal nimmer meer is verschuldigd dan hetgeen
de kosten van verpleging over dien tijd bij verpleging in
de inrichtingen zelve zouden hebben bedragen.
De kosten van kleeding bedragen bij verpleging in het
gesticht „Endegeest" 30.per jaar en bij verpleging in
de afdeeling „Voorgeest" 20.per jaar. Bij verpleging
in een woning, in het derde lid bedoeld, bedragen de kosten
van kleeding 30.of 20.per jaar, al naar gelang
de patiënt, werd hij niet in zoodanige woning verpleegd, in
het gesticht „Endegeest" dan wel in de afdeeling „Voorgeest"
zou zijn verpleegd.
De toeslag, in het derde lid bedoeld, en de kosten van
kleeding, in het vierde lid bedoeld, moeten bij vooruit
betaling telkens voor een vierde gedeelte op 1 Januari,
1 April, 1 Juli en 1 October worden voldaan. Voor tusschen
tijds inkomende patiënten worden de toeslag en de kosten
van kleeding voor het alsdan loopende kwartaal bij de op
neming voldaan; bij tusschentijdsch vertrek of overlijden
vindt geen terugbetaling plaats."
Art. II.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1941.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 44. Leiden, 28 Maart 1941.
Van de Leidsche Vereeniging tot Oprichting en Instand
houding van Medisch Opvoedkundige Bureaux is een verzoek
ingekomen om van de gemeente een jaarlijksche bijdrage
te mogen ontvangen ter bevordering van het werk van het
onder haar ressorteerend medisch-opvoedkundig bureau te
dezer stede.
Dit bureau behandelt gedragsmoeilijkheden en nerveuze
stoornissen bij kinderen, waarbij het aan de ouders, onder
wijzers en opvoeders, alsmede aan organisaties de noodige
hulp en voorlichting geeft. Hierbij bestaat een nauwe
samenwerking met de Psychiatrische kinderkliniek van de
Universiteit in het sanatorium „Bhijngeest". In vele
gevallen worden goede resultaten bereikt, zoodat het
bureau steeds meer waardeering ondervindt en er hoe langer
hoe meer adviezen worden ingewonnen. Moesten aanvankelijk
de werkzaamheden van het bureau beperkt blijven, in de jaren
1936 t/m. 1940 konden zij, dank zij een ruime subsidie van
de Bockefeller Foundation, aanmerkelijk worden uitgebreid.
Nu deze bijdrage evenwel is komen te vervallen, dreigt het ge
vaar, dat het bureau wegens onvoldoende finantieele middelen
zal moeten worden opgeheven. Opheffing van het bureau zou
evenwel niet in het belang van de gemeente zijn. Tengevolge
toch van zijn adviezen wordt door vroegtijdige behandeling
genezing en verbetering van kinderen, wier opvoeding
moeilijkheden biedt, mogelijk. Aldus wordt de geestelijke
volksgezondheid bevorderd, en tevens voorkomen, dat een
aantal kinderen later, geheel of ten deele ten laste van de
gemeente opgenomen moeten worden in zenuwinrichtingen,
gestichten enz.
Met de Commissie voor den Geneeskundigen- en Gezondheids
dienst zijn wij dan ook van oordeel, dat onder bepaalde voor
waarden een gemeentelijke bijdrage in deze behoort te worden
verleend. Ook Gedeputeerde Staten dezer provincie hebben
besloten subsidie te geven, en wel ten bedrage van 10