26 DONDERDAG 13 MAART 1941. Heffing opeenten op hoofdsom-personeel© belasting. (Verweij e.a.) Financiën heeft zeer uitvoerig en bijna uitsluitend over deze vraag beraadslaagd. Het is dan ook niet dan na rijp beraad en na de zaak van alle kanten te hebben bekeken, dat de Commissie voor de Financiën en later het College tot de overtuiging is gekomen, dat de invoering van een progressieve regeling voor een stad als Leiden niet gewenscht is. Ter verduidelijking en verdediging van dit standpunt voert spreker het volgende aan. In Leiden bestaan 15594 perceelen, die naar den grond slag huurwaarde (den eersten grondslag) zijn aangeslagen, waarvan 14623 (93,77%) tot en met een huurwaarde van 500.en 971 (6,23 met een huurwaarde van meer dan 500.per jaar. Het aantal perceelen met een huur waarde van meer dan 500.per jaar is in Leiden dus naar verhouding zeer gering; intusschen leveren deze per ceelen 32,61% en zelfs, houdt men rekening met den tweeden grondslag (mobilair), 40,60% van de belastingopbrengst op, zoodat de invoering van een eenigszins behoorüjke progres sieve regeling op deze perceelen een schier ondraaglijken last legt. Immers, zij zullen dan, behalve de verhooging, voortvloeiende uit de opvoering tot 200 opcenten ook nog moeten opbrengen de mindere opbrengst van de duizenden perceelen, die dan minder dan 200 opcenten moeten betalen. Door de progressie bij een lagere huurwaarde te laten be ginnen, bereikt men al zeer weinig omdat het aantal perceelen met een huurwaarde tot 400.per jaar 87,81% van het totaal uitmaakt. Het aantal panden met hoogere huurwaarde te Leiden is derhalve veel te gering voor invoering van een rationeele progressie, tenzij men den schijn voor het wezen wil nemen. Spreker produceert een staat, weergevende de bedragen, die aan Personeele Belasting betaald moeten worden bij een heffing van 175 tot 230 opcenten en bij een uniforme heffing van 200 opcenten, waaruit blijkt, dat tegenover een minimale verlichting in de lagere huurklassen bij invoering van een progressieve schaal staat een zeer aanzienlijke verzwaring der lasten in de hoogere huurklassen. Dit zou geen bezwaar zijn, wanneer als juist kon worden aangenomen, dat in de hoogere huurklassen, van meer dan 500.per jaar, uitsluitend de gegoeden wonen, hetgeen echter niet in alle opzichten het geval is, in de laatste jaren zijn door de omstandigheden tal van menschen gedwongen in huizen te blijven wonen, die duurder zijn dan hun inkomen eigenlijk toelaat. Maar bovendien zit in den gewonen aanslag, in den grondslag van de Personeele Belasting reeds progressie door den uniformen aftrek, welke voor Leiden, dat in de vierde klasse geplaatst is, 170.bedraagt. Naarmate de huren lager zijn, stijgt dus de beteekenis van dezen aftrek. Voorts zijn alle huren tot 170.per jaar vrijgesteld, zoodat 1600 perceelen niet onder deze belasting vallen. Ten slotte heeft de invoering van de loonbelasting met name voor de gezinnen met kinderen een aanzienlijke ver mindering van de inkomstenbelasting ten gevolge gehad. Nu de regeling voor één jaar zal gelden, pleit tegen de invoering van een progressieve regeling ook, dat de admini stratie daartoe opnieuw berekeningen moet maken, zoodat tal van factoren vertragend zouden kunnen werken. Hoewel dit geen bezwaar van beteekenis behoeft te zijn, waar het een gezond principe geldt, mag spreker het in dit verband wel noemen. Ten slotte hoopt spreker, dat de Raad zoo verstandig zal zijn, dit voorstel met algemeene stemmen aan te nemen. De heer Lombert had geen oogenblik verwacht, dat zijn bezwaren tegen het voorstel door den Wethouder zouden kunnen worden ontzenuwd. Noodgedwongen zal spreker zich bij het voorstel neerleggen, maar nog altijd is spreker van meening, dat de Wethouder het Gedeputeerden Staten wel zeer gemakkelijk heeft gemaakt in deze richting te gaan. Wanneer de Wethouder niet zelf was begonnen met een ver hooging van het aantal opcenten voor te stellen, zou het hem mogelijk zijn geweest Gedeputeerde Staten van een verdere verhooging terug te houdenthans zijn echter alle remmen op den weg van verdere verhooging aan Gedeputeerde Staten ontnomen. Tegenstand zal weinig baten; verwerpt de Raad thans het voorstel, dan zal binnen drie weken waarschijnlijk de maatregel van hooger hand gebiedend worden voorge schreven. De heer Groeneveld zal, gehoord het betoog van den Wet houder, niet langer op de invoering van een progressieve regeling aandringen. De heer van Dijk heeft zeer veel waardeering voor de wijze, waarop de Wethouder het voorstel heeft verdedigd en ook heeft getracht de financiën zoo zuinig mogelijk te beheeren en zoo veilig mogelijk te stellen, maar kan tot zijn spijt Heffing opcenten op lioofdsom-personeele belastinge.a. (van Dijk e.a.) ook dezen keer niet voor een verhooging van het aantal opcenten op de hoofdsom der personeele belasting stemmen. De heer Verweij verklaart, dat het in geen enkel opzicht juist is, wanneer de heer Lombert het doet voorkomen, als zou spreker de schuldige inzake deze verhooging van het aantal opcenten zijn. Het gemeentebestuur heeft in een circulaire, welke in overleg met het Departement van Financiën door het Departement van Binnenlandsche Zaken is verzonden, tal van aanwijzingen omtrent het saneeren van de gemeentebegrooting ontvangen en bij het in acht nemen van deze aanwijzingen is het College gekomen tot het voorstel om het aantal opcenten te verhoogen. Men kan niet door het volgen van een anderen weg aan deze belasting- verhooging ontkomen. Spreker heeft er niet het minste bezwaar tegen de ver antwoordelijkheid te dragen voor alles, wat hij doet en voor de maatregelen van het College, maar in dezen dragen allen de verantwoordelijkheid. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgermeester en Wethouders besloten. De heer van Dijk wenscht geacht te worden tegen het voorstel te hebben gestemd. De heer Wilbrink, die het woord verkrijgt tot het doen van een mededeeling, zegt, dat de vereeniging ,,P. C. L." haar volkstuintjes exploiteert op de gronden, welke be- noodigd zijn voor het stratenplan achter den Maresingelen derhalve binnen zeer korten tijd van dit terrein zal moeten verdwijnen. Het College heeft overwogen, dat het instituut van volkstuintjes in het leven van vele gemeentenaren zoo'n groote waardeering heeft gevonden, dat men veilig kan uitgaan van de veronderstelling, dat het ook in de toekomst zal worden gehandhaafd en, zoo mogelijk, moet worden uitgebreid. De volkstuintjes verschaffen velen nuttige bezigheid in hun vrijen tijd en bieden sommigen de gelegen heid langen tijd in de buitenlucht te vertoeven, waartoe zij zonder volkstuintje niet in staat zouden zijn. Het College is dan ook voornemens bij de herziening van het uitbrei dingsplan de volkstuintjes daarin op te nemen. De gemeente beschikt over grond, welken de bedoelde vereeniging zou kunnen gebruiken, maar die op het oogenblik verpacht is. In verband met de bepalingen van de Pachtwet is het eenigszins moeilijk den pachter van den grond af te krijgen. Het College meent echter met de Commissie van Fabricage, dat men over deze bezwaren moet trachten heen te stappen en is daarom met den pachter in onderhandeling getreden. Op het oogenblik is nog niet bekend, welke kosten in totaal aan het een en ander verbonden zullen zijn, maar het College denkt een regeling te kunnen ontwerpen, waarbij de dekking van de uitgaven in een bepaald aantal jaren zal kunnen worden verkregen. Het is de bedoeling, dat ruim 4 H.A. grond uit de pacht van J. Roeloffs zal worden genomen en voor de tuintjes zal worden bestemdop dat terrein zal de gemeente om al die volkstuintjes heen één doorloopende beschutting aan brengen in den vorm van eenig houtgewas; in de toekomst zal er langs en tusschen de verschillende volkstuinen door een breede laan komen, die bij de gemeente in beheer en onderhoud zal blijven. De pachter van het voor ,,P. C. L." benoodigde terrein heeft 2000.schadevergoeding gevraagd op grond van de pachtwet; de gemeente onderhandelt nog met hem. Aan P. C. L. zou de gemeente dan nog een uitkeering geven van 1000.voor het in orde maken van die tuinen overeenkomstig een behoorlijk opgezet plan. Weliswaar zal de inrichting van die tuinen, met inbegrip van de verhuiskosten, ƒ3700.kosten, maar een particulier heeft zich bereid verklaard, ,,P. C.&L." met ƒ2700.te helpen. Nu ook van particuliere zijde inderdaad ernstig wordt medegewerkt aan dit goede doel, heeft het College de vrijheid gevonden den Raad voor te stellen, voor de verhuizing en het inrichten van die tuinen 1000.beschik baar te stellen. In de eerste plaats zal het hiermede gemoeide bedrag, maximaal 4500.gevonden kunnen worden uit de hoogere opbrengst van het land, die thans 105.per H.A. bedraagt. Hoewel ruim een halve H.A. wegvalt, bedraagt de hoogere opbrengst over het geheele terrein ruim ƒ300.deze onkosten zullen daaruit in 14 of 15 jaren weer teruggevonden kunnen worden. Men kan niet zeggen, dat men voor dit land binnenkort een anderen pachtprijs zou hebben kunnen bedingen, want de tegenwoordige pachter had nog 10 jaren huur. Het financieel nadeel dat de gemeente zou kunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1941 | | pagina 2