MAANDAG 24 FEBRUARI 1941. 17 Gemeente-begrooting. (Verweij c.a.) het College van de noodzakelijkheid en wenschelijkheid van tal van instellingen niet is overtuigd, maar eenvoudig omdat de gemeente het geld daarvoor niet heeft. In de tweede plaats zijn er meer dergelijke instellingen in de gemeente, die in dezelfde financieele moeilijkheden verkeeren; het helpen van de een impliceert toch ook weer het helpen van de ander. Nu ontkent men, dat er nog soortgelijke vereenigingen in Leiden bestaan; spreker meent dat ze er wel zijn, al is het uitermate moeilijk om ze precies te vergelijken. In Leiden bestaat nog het Volksgebouw; er zijn ook nog Katholieke inrichtingen, die op soortgelijke wijze werken als het Leidsche Volkshuis. Nu is het altijd moeilijk de een te geven wat men een ander weigert. Spreker moet, evenals bij de vorige begrooting, de hoop uitspreken dat het Volkshuis op andere wijze in het tekort zal kunnen voorzien. Het College is het overigens geheel met den heer van Bemmelen eens, dat het te betreuren zou zijn, indien tot sluiting van deze inrichting moest worden overgegaan, maar wanneer men eenmaal zit met een tekort dat naar den Kapitaaldienst overgebracht wordt, dan is het in strijd met gezonde financieele beginselen om uitbreiding te geven aan bepaalde uitgaven, terwijl de gemeente zelf geen kans ziet de eindjes aan elkaar te knoopen. De heer van Bemmelen zegt, dat het natuurlijk volkomen juist is, een financieele politiek te voeren, waarbij men tracht de eindjes aan elkaar te knoopen, maar anderzijds zal, wanneer men dit overal doorvoert, van de zijde van de gemeente nooit iets nieuws gebeuren, en ook nooit iets ouds, dan waaraan men strikte behoefte heeft en welks instand houding voor de gemeente een levensbelang is. Dit argument klemt niet zeer, waar het hier een uitgave van 2.000. betreft. Dat er in Leiden niet meer soortgelijke instellingen bestaan, blijkt hieruit dat de twee instellingen, door den Wethouder genoemd, politieke instellingen zijn, terwijl het Leidsche Volkshuis volkomen neutraal is. Het heeft sinds twee jaren een groote vlucht genomen en buitengewoon goed werk verricht voor alle deelen der bevolking, zeer in het bijzonder echter voor de arbeidende bevolking in Leiden. Het is dus een groot belang, deze instelling juist in dezen tijd te steunen. Noch het financieele argument, noch het concurrentie- argument van den Wethouder heeft spreker overtuigd; spreker hoopt, dat de Wethouder zijn standpunt zal willen herzien, het volgend jaar wel een post op de begrooting zal willen brengen hiervoor en niet weer met deze beide argu menten, die allerminst overtuigend zijn, zal willen komen. De volgnrs. 424 en 425 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 426, luidende: Toelagen en bijdragen tot opleiding van onderwijzers 12.600. De Voorzitter verlaagt namens het College volgnr. 426 tot 11.200.volgnr. 511 tot 89.914.het voordeelig ver schil ad 3.886.wordt toegevoegd aan volgnr. 738 (Onvoor ziene Uitgaven). De reden voor deze wijziging is hierin gelegen, dat terwijl het College reeds bekend was, dat er een nieuwe leerlingenschaal op komst was, hoewel het tot gisteren toe niet wist, hoe die leerlingenschaal er uit zou zien, gisteren door den Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding, Kunst en Cultuurbescherming in een radiorede die leerlingenschaal bekend gemaakt is. De invoering van die nieuwe leerlingenschaal zal tot gevolg hebben dat een zeker aantal kweekelingen met acte vervangen kunnen worden door volledig betaalde leerkrachten, die door het Rijk betaald worden; door deze nieuwe leerlingenschaal wordt door de gemeente dus een zeker voordeel behaald op de uitgaven voor de kweekelingen met acte. De Af deeling Onderwijs, die dit zoo nauwkeurig mogelijk heeft nagegaan, berekent dit voordeel voor 1941 op 1.400._^envoor 1942 op waarschijnlijk 6.500 Dit verschil wordt veroorzaakt, doordat deze maatregel voor dit jaar maar gedeeltelijk geldt; hij loopt n.l. vanaf het begin van den nieuwen cursus in dit jaar, voor de Maart-scholen dus van Maart af en voor de September-scholen van Sep tember af, dus nog geen vol jaar voor alle scholen, terwijl hij voor 1942 voor alle scholen over het geheele jaar zal gelden. De vermindering van dezen post met 1.400.zal ook weer haar terugslag hebben op de vergoeding voor het bij zonder onderwijs. Het bedrag van f 15,14, in deze begrooting genoemd als de onkosten per leerling bij het openbaar onder wijs, zal door deze wijziging veranderen in 14,74. De heer Idenburg ziet niet goed in, waarom deze begrootings- post verlaagd moet worden. Een begrootingspost is toch het maximum, dat toegestaan wordt ter besteding voor een Gemcente-beqrootinq. (Idenburg e.a.) bepaald doel. Nu komt de Voorzitter met een mededeeling, uit een radio-rede opgevangen, dat op dezen post minder zal worden uitgegeven, maar dat kan toch in elk geval gebeuren. Spreker begrijpt niet waarom er noodzaak is, een zaak, die de Raad verder niet heeft kunnen overwegen, hieraan te verbinden; morgen kan er weer wat anders ge beuren. Waarom zou men dien post niet rustig laten staan? Men kan altijd, wanneer men nadere gegevens hieromtrent heeft verkregen, minder uitgeven. De Voorzitter zegt, dat de gemeente, wanneer men dezen post rustig laat staan en deze begrooting ongewijzigd aange nomen wordt, verplicht is aan het bijzonder onderwijs uit te keeren naar den maatstaf van deze begrooting. Wanneer men nu reeds weet, dat deze begrooting te hoog is, op grond van een omstandigheid, die men niet kende toen men deze begrooting opmaakte, dan is men, wanneer dit niet vóór 1 Maart gewijzigd wordt, verplicht aan de schoolbesturen meer uit te betalen dan men volgens de gelijkstelling zou moeten betalen. Dat is natuurlijk niet te verantwoorden, te meer niet, omdat het niet van de schoolbesturen is terug te vorderen, terwijl, mocht na de drie verrekeningsjaren blijken, dat de gemeente aan de schoolbesturen minder heeft betaald dan waarop zij volgens de werkelijke uitgaven recht zouden hebben gehad, hun het tekort alsnog wordt betaald. Het is volgens spreker niet de juiste manier, een bepaald wettelijk voorschrift in de gemeentebesturen aan te brengen via de radio, maar zulke dingen beleeft men tegenwoordig wel meer. In ieder geval mag het gemeentebestuur het feit niet negeeren. Had toevallig geen van allen naar de radio geluisterd, dan had men de mededeeling in de ochtendbladen kunnen lezen. Had geen van allen een ochtenblad gelezen, dan had niemand het in den Raad geweten en was de gemeente de dupe geworden. In dat geval had de Raad vóór 1 Maart in spoedvergadering bijeen moeten komen, want de wet bepaalt, dat indien de begrooting niet vóór dien datum is aangenomen, het cijfer van het vorige jaar geldt, dat aan merkelijk hooger is. De heer Lombert heeft zich als leek op onderwijsgebied laten vertellen, dat de gemeente niet in elk geval een kweeke- ling-met-akte tot onderwijzer kan aanstellen, omdat sommige scholen daarvoor te weinig lokalen bevatten en dus eerst verbouwd dienen te worden, en vraagt nu, of dit inderdaad juist is. De Voorzitter antwoordt, dat voor zoover hij op het oogen- blik deze zaak kan bekijken, het niet juist is, maar hij het niet met zekerheid kan zeggen. De vraag overrompelt spreker eenigszins. Het kan juist zijn voor een enkele school, waarin men zes lokalen heeft en genoodzaakt is parallelklassen te maken. De heer Veenendaal merkt op, dat het er om gaat de kweekelingen-met-akte, die een eigen klasse hebben, te bevorderen tot onderwijzer; in die gevallen heeft de klasse reeds als regel een eigen lokaal. De Voorzitter vermoedt, dat de heer Lombert doelt op de gevallen, waarin het klasse-gemiddelde van een sterk bezette school moet dalen. Het kan dan zijn, dat men uit de school groeit, maar dat heeft niets te maken met het instituut van kweekelingen-met-akte. De heer Veenendaal zegt, dat de consequentie van de aanstelling van kweekelingen-met-akte met een eigen klasse is, dat de leerlingenschaal practisch lager is dan zij theo retisch zou moeten zijn, zoodat aan een school met b.v. 336 leerlingen niet het correspondeerende aantal, maar meer leerkrachten werken. De meerdere leerkrachten zijn de kweekelingen-met-akte, die nu onderwijzer worden, maar in hetzelfde lokaal bhjven staan. Dit is de regeluitzonderingen laat spreker daar. Het gewijzigde volgnr. 426 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnr. 427 tot en met 510 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over het gewijzigde volgnr. 511, (Zie de mededeeling van den Voorzitter bij volgnr. 426.) luidende: Vergoeding van de kosten van instandhouding van bijzondere scholen, bedoeld in artikel 101 der Laqer-Onderwijswet 1920 89.914.—".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1941 | | pagina 9