MAANDAG 24 FEBRUARI 1941.
15
Gemeente-begrooting.
(Wilbrink e.a.)
het College zal trachten al het mogelijke te doen om het
volgende zwemseizoen de zaak in orde te hebben.
Intusschen hebben allerlei factoren remmend gewerkt,
zonder dat de Directie van Gemeentewerken en voor een
groot deel ook de leverancier er iets aan konden doen. In het
jaar 1940 was een gedeelte van het seizoen voorbij, toen de
installatie gereed kwam; de materialen, noodig voor de
zuivering van het water, waren toen tijdelijk niet verkrijgbaar,
zoodat het nuttig effect van deze materialen niet op afdoende
wijze kon worden beoordeeld.
Wel is duidelijk gebleken, dat op het oogenblik de zaak
nog niet in orde is. Het heeft in verband met de groei-periode
van de algen geen zin de proeven in den winter of het voorjaar
voort te zetten, aangezien daarbij niet de zekerheid kan
worden verkregen, dat het systeem ook in den zomer goed
werkt. Waren de proeven wel in den winter voortgezet en
hadden de algen zich daarbij niet meer vertoond, dan had
men geconstateerd, dat de zaak in orde was en had de ge
meente moeten betalen. Het College stelt er echter prijs op
het laatste te doen, wanneer het goede effect in het zwem
seizoen blijkt.
De heer Jongeleen betuigt zijn instemming met het ant
woord van den Wethouder, maar vraagt zich af, of de fout
niet hierin schuilt, dat men het zand, waarin de algen groeien,
jarenlang in het zwembad heeft laten liggen. Het is spreker
bekend, dat men met het oog op het gevaar van instorting
der walbeschoeiing niet al het water kan wegpompen en daar
om vraagt spreker, of men in dit geval niet kan werken met
een zandbeugel. Bovendien acht spreker het gewenscht, dat
men de walbeschoeiing extra onder handen neemt, omdat
het mogelijk is, dat de algengroei zich daarop heeft vast
gezet.
Volgnr. 344 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De volgnrs. 345 tot en met 370 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Algemeene beschouwingen over Hoofdstuk VI (Openbare
werken).
De heer Wilmer dankt het College voor de opgave van
de werken, welke het voornemens is binnenkort tot uitvoering
te doen brengen en verzoekt den Wethouder deze opgave,
welke in het schriftelijke antwoord van het College verstrekt
en niet aan de pers medegedeeld is, in openbare zitting te
herhalen, aangezien ook de burgerij het op prijs zal stellen
van de voornemens van het College op de hoogte te zijn.
In het comité-generaal heeft spreker gevraagd kleine
werken, waarbij het stadsschoon wordt gecultiveerd, te doen
uitvoeren, zulks niet allereerst met het oog op de werk
verruiming, maar allereerst omdat dit op zich zelf van groote
beteekenis en een voornaam stadsbelang is en in de tweede
plaats omdat door de bijzondere omstandigheden niet veel
groote werken zullen kunnen worden uitgevoerd.
De heer Wilbrink verklaart, dat het in het voornemen van
het College ligt de volgende werken binnenkort tot uitvoering
te doen brengen:
1. doortrekking van den Lammenschansweg met aanleg
van hierop aansluitende straten;
2. aanleg van straatbanen benoorden den Maresingel in
het verlengde van de Marnixstraat
3. afgraving van het z.g. Groote Bolwerk aan den Heeren
singel
4. bouw van een nieuwe Gepektebrug;
5. verbreeding van de Pelikaanstraat tusschen Oude Rijn
en Haarlemmerstraat;
6. Restauratie en uitbreiding van het Gravensteen;
7. verbouwing van de voorm. Kweekschool aan de Oude
Vest tot Volkslogement ten behoeve van het Leger des Heils;
8. verbetering van de Rijn- en Schiekade;
9. verbetering van de Reitzstraat;
10. straataanleg bezuiden de Toussaintkade.
Verder verklaart spreker, dat de volgende werken in voor
bereiding zijn:
1. uitbreiding van de garage voor den Gemeentelijken
Reinigings- en Ontsmettingsdienst
2. verlaging van de Haarlemmertrekvaartbrug, waarover
echter nog geen overeenstemming met de provincie ten
aanzien van de doorvaarthoogte van de brug is verkregen
3. bouw van een nieuw gymnastieklokaal voor de school
Maresingel.
Wat betreft de uitvoering van kleine werken, waarbij het
stadsschoon wordt gecultiveerd, zegt spreker, dat zij uit
Gemeente-begrooting.
(Wilbrink e.a.)
den aard der zaak weinig werkverruiming geven en dus voor
dit doel niet in de eerste plaats in aanmerking komen.
Overigens wordt steeds gestreefd naar behoud van het
stadsschoon, terwijl door aanleg van plantsoenen en beplan
tingen de aantrekkelijkheid van de stad wordt verhoogd.
Het College zal zeer gaarne en in dank van de raadsleden
ontvangen elke aanwijzing van dergelijke kleine werken,
die men dikwijls niet vindt, wanneer men ze zoekt en men
als het ware bij toeval moet ontdekken.
De heer Lombert bepleit het maken van meer inrichtingen
van een bepaalde soort, die niet het stadsschoon bevorderen,
doch die alleen gebruikt plegen te worden door het mannelijk
deel der bevolking. In bepaalde omstandigheden, b.v. bij
het maken van nieuwe groote werken, zouden, op zeer prac-
tische wijze nieuwe urinoirs geplaatst kunnen worden. Bij
de nieuwe Schrijversbrug b.v. ontbreekt ten eenen male zulk
een inrichting. Laat de Wethouder in het vervolg bij dergelijke
groote nieuwe werken daaraan de noodige aandacht besteden.
De heer Wilbrink geeft den heer Lombert in overweging,
te trachten het mannelijk deel der bevolking op te voeden tot
datgene, waartoe het vrouwelijk deel van de bevolking, dat
dergelijke inrichtingen niet noodig heeft, het heeft gebracht.
Dit spaart de gemeente geld uit.
De heer Snel vraagt of het, nu de straten bij den Mare
singel aangelegd worden, niet mogelijk en wenschelijk zou
zijn, de Musschenbroekstraat naar deze in aanleg zijnde
straten door te trekken, ten dienste van het verkeer van de
eene wijk naar de andere.
De Voorzitter zegt, dat deze vraag in het comité-generaal
niet is gesteld en geeft den heer Wilbrink dus in overweging,
haar niet te beantwoorden. De heer Wilbrink zal deze vraag
misschien wel in zijn ooren knoopen, maar men kan toch
niet allerlei zaken aan de orde stellen, die niet behandeld
zijn in het comité-generaal.
De volgnrs. 371 tot en met 373 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 374, luidende: „Onderhoud van
straten en pleinen101.000.
De heer Scliiiller heeft in het comité-generaal gewezen op
het ontbreken van straatnaamborden op sommige punten
en op het feit, dat sommige straatnaamborden, doordat ze
vuil zijn, onzichtbaar geworden zijn. Op deze vraag heeft
spreker echter geen antwoord van het College gekregen.
De Voorzitter zegt, dat de reden daarvan is, dat het College
in het comité-generaal een onderzoek heeft toegezegd. Dit
onderzoek is nog niet voltooid in de sindsdien verloopen
14 dagen. Anders had de heer Schüller antwoord gekregen.
De heer Wilbrink verzoekt den heer Schüller om, als hij
foutieve straatnaamborden weet, dit te zijner kennis te
brengen.
De heer Groeneveld zegt, dat bij dit volgnr. voor het
aanleggen van tegeltrottoirs op nader te bepalen plaatsen in
de stad 1.000.wordt uitgetrokken. Dit acht spreker een
zeer laag bedragmaar hij dringt er toch op aan om, wanneer
trottoirs worden aangelegd, die aan te leggen op die plaatsen,
waar ze met het oog op het verkeer het meest noodig zijn.
Spreker wijst op den Ouden Rijn tusschen Hoogstraat en
Hooglandsche Kerkgrachteen gedeelte van de straat wordt
daar onbruikbaar gemaakt door hekken; de rijweg is daar
zeer smal. Spreker dringt er op aan, daar nu eindelijk eens
een trottoir te maken, zoodat ook de voetgangers veilig
kunnen loopen.
De heer Wilbrink zegt, dat men in het algemeen wel kan
zeggen, dat aanleg van trottoirs op den Ouden Rijn wensche
lijk is, maar spreker kan toch niet inzien de noodzakelijkheid
daarvan, zooals die op andere plaatsen bestaat. Waar het dit
jaar zeer moeilijk zal zijn, aan de noodige materialen te
komen, zal spreker den heer Groeneveld voor 1941 in dit
opzicht wel moeten teleurstellen.
Volgnr. 374 wordt zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
De volgnrs. 375 tot en met 381 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.