14 MAANDAG 24 FEBBUABI 1941
Gemeento-begrooting.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter hoopt en vertrouwt, dat de waardeerende
woorden, die de heer Wilmer aan het adres van den Burge
meester heeft gesproken, tot diens spoedige genezing zullen
bijdragen. Namens het College dankt spreker den heer Wilmer
voor de waardeerende woorden, door hem zoowel tot het
College als tot de ambtenaren gesproken.
Waar het antwoord van het College ten aanzien van de
loonen van het op arbeidscontract aangesteld personeel door
den heer Wilmer niet als onjuist wordt betwist, behoeft
spreker er ook niet veel meer van te zeggen. De heer Wilmer
wil als algemeenen regel voor het losse personeel geen lager
loon dan het minimum van de vaste werklieden in dezelfde
categorie. Het College heeft in zijn antwoord echter duidelijk
aangetoond dat een dergelijk algemeen besluit niet zou zijn
overeenkomstig het in 1939 bij de behandeling van het
Arbeidsovereenkomstenreglement gesprokene, maar boven
dien zou dan teruggekomen worden op het toen genomen
besluit, om het toen ingediende voorstel-Schüller, dat in
dezelfde richting ging als het thans door den heer Wilmer
ontwikkelde denkbeeld, als afgedaan te beschouwen. Op
dit punt staat het College dus op hetzelfde standpunt. Zooals
de verordening thans luidt, is het absoluut onmogelijk om
zonder meer de verzekering van het College te krijgen, dat
het den arbeidscontractanten nooit lager loon zal betalen
dan het minimum van de vaste werklieden. Maar dit wil
natuurlijk geenszins zeggen dat het College zich op het
standpunt stelt, dat het op dit losse personeel altijd zal toe
passen de loonregeling in het vrije bedrijf of overeenkomstig
het collectief arbeidscontract. De heer Schüller beriep zich op
hetgeen spreker bij de behandeling van het Arbeidsovereen
komstenreglement daarover gezegd heeft, maar spreker had er
reeds in Ingekomen Stuk No. 186 van 1938 (bl. 137, tweede
kolom, onderaan) op gewezen dat, zou het bij uitzondering al
eens noodig zijn het loon te bepalen op een der wijzen, door den
heer Schüller gewenscht, dit ook bij de door het College toen
voorgestelde redactie kan geschieden, nl. door het loon te be
palen op de wijze, als sub d eerste lid vermeld. Het College is
zich dus volkomen bewust, dat het kan, maar het verzet zich
alleen daartegen, dat het zou moeten, omdat een andere
wijze van loonbepaling niet in overeenstemming zou zijn met
het indertijd genomen raadsbesluit. Het College heeft nader
onder oogen gezien de vraag, of het dit, waar het mogelijk
was, ook inderdaad zou moeten doen; spreker heeft hierover
met den heer Wilbrink gesproken, die op dit punt nog een
korte toelichting zal geven.
De heer Wilbrink en spreker (en waarschijnlijk alle leden
van het College) zijn het met elkaar er over eens, dat er zeer
zeker reden is om het loon van de losse plantsoenarbeiders
nader te herzien. Het zal goed zijn daarbij over de geheele
linie na te gaan, of er ook andere ongerechtigheden bestaan
ten aanzien van los personeel, waarvan men zegt, dat het
is aangesteld op een loon, dat voor zoover het te bekijken
is gelijk is aan het plaatselijke loon.
Het is duidelijk, dat de toeslag van 6 geen verhooging
van het loon van dit losse personeel beteekent en spreker
was dan ook natuurlijk niet van plan zich hierop te beroepen.
De heer Wilbrink betoogt, dat de heer Wilmer met al te
schrille kleuren werkt, als deze zegt, dat het losse personeel
hetzelfde werk doet als menschen, die 28.per week ver
dienen. Zoo redeneerende zou men ook kunnen beweren,
dat een agent van politie, die op proef werkzaam is en een
half jaar heeft meegeloopen, hetzelfde werk doet als een
hoofdagent, omdat hij ook surveilleert.
Men dient er rekening mede te houden, dat van het loon
van een vasten tuinman 10 pensioenpremie moet worden
betaald en een tuinman 2e klasse met ongeveer 26.50 per
week naar huis gaat, wanneer hij op zijn maximum staat.
Men heeft er nooit bezwaar tegen gemaakt, dat het loon
van een los werkman bedraagt het minimum van de loon-
groep, waartoe hij behoort. Aangezien men geen losse werk
lieden in een hoogeren rang aanstelt, tenzij bijzondere vak
bekwaamheid vereischt wordt, zal er in dit geval wel sprake
zijn van tuinknechts. De wedde, verbonden aan den rang van
tuinknecht, bedraagt ƒ21,84 tot ƒ27,60 per week. Volgens
den heer Schüller is het gangbare loon, de norm, waarnaar
het losse personeel wordt betaald, voor bloemisten- en tuin
knechts op het oogenblik 22.per week. Spreker is bereid
dit op gezag van den heer Schüller aan te nemen, al weet hij,
dat er een tijd is geweest, waarin de loonen, door de gemeente
betaald, ook golden in het particuliere bedrijf in deze ge
meente en het weekloon van bloemisten- en tuinknechts
20.bedroeg.
Misschien is bij de gemeente dit loon wat langer gehand
haafd dan bij de particuliere patroons; daarom zou dat
onderscheid eventueel moeten worden opgeheven. Wanneer
Gemeente-begrooting.
(Wilbrink e.a.)
men echter ziet, dat het loon van een tuinknecht overigens
21.84 per week bedraagt, waarvan 10 afgaat, dan krijgt
hij netto ook nog geen 20.in handen; inzoover zou het
College ook niet gezondigd hebben door dien maatstaf van
de verordening aan te nemen! Het gaat echter in dezen tijd
niet aan het minimum-loon van de laagst bezoldigde groep
aan te houden en het losse personeel in geen geval meer te
betalen. Spreker acht het sociaal niet verantwoord, jaar in
jaar uit altijd maar losse hulpkrachten in dienst te hebben
en die ook op het laagste salaris te houden. Bovendien zijn
er, vóór sprekers tijd, bij den Plantsoendienst personen met
pensioen gegaan, voor wie geen andere vaste krachten zijn
aangesteld, omdat men het voordeeliger achtte met losse
krachten te werken. Op den duur worden deze personen
daardoor gedupeerd. Spreker zal dus gaarne in het College
overwegen, de salarissen van deze personen althans eenigs-
zins op te voeren.
De Voorzitter kan den heer Wilmer verzekeren, dat het
niet de opzet van het College is, de Eaadscommissies minder
te doen vergaderen. Het is mogelijk, dat er minder ver
gaderingen hebben plaats gehad, maar dan is dit niet een
gevolg van het feit, dat het College meent, dat er minder
vergaderd moet worden, maar eenvoudig hiervan, dat er
geen zaken waren, die in die commissies behandeld dienen
te worden. Spreker is zich niet bewust, dat er vergaderingen
van commissies niet gehouden zijn, hoewel er onderwerpen
waren, waarover advies kon worden uitgebracht.
Wat betreft de werkzaamheden der contact-commissies,
het College heeft het niet in de hand deze te stimuleeren,
maar de woorden van den heer Wilmer zullen voor deze
commissies wel een voldoende stimulans zijn om zich nog
eens af te vragen, of er nog niet iets te doen valt in dezen
geest.
De volgnrs. 237 tot en met 290, 290a, 291 en 292 worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming aangenomen.
Algemeene beschouwingen over hoofdstuk III (Openbare
veiligheid).
De heer Lombert spreekt namens het overgroote gedeelte
van de Leidsche burgerij een woord van waardeering uit
voor de houding en het optreden van het Leidsche politie
corps; op die waardeering heeft het geheele politiecorps,
zoowel de hoogere ambtenaren als de politieagenten, recht.
Hadden de dagen 1015 Mei 1940 reeds veel van het politie
corps gevergd, nadien zijn, ook aan de burgerij, maar in niet
mindere mate aan de politie, zware eischen gesteld wat
betreft tact en zelfbeheersching. Spreker kan tot zijn groote
vreugde getuigen, dat het geheele politiecorps aan die zware
eischen in elk opzicht heeft voldaan. Speciaal uit spreker
zijn waardeering voor het in ieder opzicht tactische optreden
van Inspecteur Bueninck en zijn manschappen, waardoor
hij enkele weken geleden op den bewusten Zondagmiddag
op den Stationsweg erger heeft weten te voorkomen. Wie er
ooggetuige van is geweest, welk een geduld en zelfbeheer
sching zoowel van de burgerij als van de politie werden ge
vraagd, zal met spreker slechts lof kunnen hebben voor het
beleid van Inspecteur Bueninck, die hoewel zelf aan persoon
lijke aanvallen blootstaande, toch door zijn groote tact en
rustig optreden toen althans nog betreurenswaardiger feiten
heeft weten te verhinderen. Tenslotte uit spreker den wensch,
dat door alle hiervoor verantwoordelijke instanties alles zal
worden gedaan om de rust en de veiligheid van de burgerij
op den openbaren weg te verzekeren.
De volgnrs. 293 tot en met 343 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 344, luidende: Kosten van
gemeentelijke zweminrichtingen2.950.
De heer Jongeleen spreekt zijn verbazing uit, dat het
College een vol jaar noodig heeft gehad om tot de overtuiging
te komen, dat de zuiveringsinstallatie aan de zweminrichting
„De Zijl" nog niet aan de verwachtingen voldaan heeft.
Spreker geeft het College dringend in overweging het water
in de zweminrichting behoorlijk in orde te doen brengen en
daarbij met wat grooter voortvarendheid te werk te gaan,
opdat men bij het begin van het seizoen in de eenige openlucht-
zweminrichting in Leiden behoorlijk water heeft.
De heer Wilbrink zegt den heer Jongeleen gaarne toe, dat
r rr D f r r ,.r*Tr t (~x