12
MAANDAG 24 FEBRUARI 1941.
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Voorzitter e.a.)
overlegt, mag men dus de conclusie trekken, dat het er mede
accoord gaat.
De heer Idenburg herinnert er aan, dat bij de benoeming
van een curator van het Stedelijk Gymnasium het College
zich niet over het advies heeft uitgesproken; daarop doelt
spreker juist.
De Voorzitter zegt, dat deze aanbeveling regelrecht naar
den Raad gaat en het College daaraan niets kan doen. Burge
meester en Wethouders zouden waarschijnlijk ernstig in
conflict met het College van Curatoren komen, wanneer zij
een advies in tegenstrijdige richting uitbrachten. Het College
is volgens de wet hierbij geheel uitgeschakeld en vervult in
dezen eenvoudig de functie van postbode. Het beheer is bij
Curatoren en niet bij Burgemeester en Wethouders, hoe
merkwaardig het ook moge klinken, aangezien het een Stede
lijk Gymnasium is. De eenige zeggenschap, die de gemeente
feitelijk heeft, bestaat hierin, dat de Raad de benoemingen
doet.
De heer Idenburg is in het algemeen wel bevredigd door de
toezegging van den Voorzitter, maar gelooft, dat diens
standpunt ten aanzien van benoemingen als die van Curatoren
van het Stedelijk Gymnasium niet geheel houdbaar is,
omdat ook krachtens de Gemeentewet alle zaken, waarover
de Raad heeft te beslissen, door het College worden voorbe
reid. Is er een speciale wet, dan wordt daardoor de voorbe
reiding door het College niet te niet gedaan. Wel is waar
wordt deze zaak ook door een ander college voorbereid,
maar artikel 209, sub s, der Gemeentewet, draagt het College
op het behoorlijk voorbereiden van al hetgeen in den Raad
ter overweging en beslissing moet worden gebracht; het
artikel voegt er aan toe: „voor zoover het niet aan anderen
is opgedragen", maar dit beteekent: aan een andere instantie,
die orgaan van de gemeente is. Men kan dan ook naar sprekers
overtuiging niet zeggen, dat wanneer Curatoren van het
Stedelijk Gymnasium een voordracht hebben ingediend,
Burgemeester en Wethouders zich daarover niet mogen
uitspreken. Spreker laat in het midden, of zij zich daarover
moeten uitspreken, maar betoogt alleen de wenschelijkheid
daarvan. Gelet op de discussies, welke in den Raad gehouden
zijn bij dergelijke benoemingen, gelooft spreker, dat het van
groote beteekenis zou zijn, wanneer het College klaar en
duidelijk zijn standpunt uiteenzette, juist als een richtlijn
voor den Raad, welke richtlijn thans noode gemist wordt.
De Voorzitter veronderstelt, dat de heer Idenburg toch
alleen bedoelt, Burgemeester en Wethouders dan hun stand
punt te doen uiteenzetten, wanneer er sprake is van eenige
moeilijkheid. Anders zou het beteekenen, dat door Burge
meester en Wethouders eenvoudig een controle wordt ge
oefend op de voordrachten van Curatoren.
De heer Idenburg meent, dat dit kan gebeuren in dezen
vorm, dat de voordracht overgelegd wordt en dat het College
daarbij eenvoudig de mededeeling voegt, dat het zich met
deze voordracht vereenigen kan.
De Voorzitter: Ook in het tegenovergestelde geval?
De heer Idenburg beantwoordt deze vraag bevestigend.
Tri dat geval zullen Burgemeester en Wethouders uiteenzetten,
waarom zij zich niet met de voordracht kunnen vereenigen.
De Voorzitter acht dit toch niet gemakkelijkdit zal aan
leiding geven tot groote conflicten tusschen Burgemeester en
Wethouders en Curatoren. Echter wil spreker ook dit nog
wel eens bezien.
De heer Verwey stelt voorop dat deze begrooting, evenals
de vorige, met de uiterste zorg is bekeken en samengesteld.
Dezelfde beginselen, waardoor het College zich vroeger heeft
laten leiden, liggen ook aan deze begrooting ten grondslag;
deze opmerking van den heer Veenendaal is volkomen juist.
Deze beginselen behelzen, dat het College alle sociale bemoei
ingen intact heeft gelaten en voorts, dat het een zoo zuinig
mogelijk financieel beheer heeft gevoerd. Van alle uitgaven
karn dan ook zonder meer worden getuigd, dat ze volkomen
verantwoord zijn. In de derde plaats behelzen deze beginselen
een zoo reëel en zoo scherp mogelijke raming van de inkomsten
een bescheiden belastingverhooging is daarbij wederom nood
zakelijk gebleken; bij de opvoering der belastingen is echter
de geleidelijkheid in acht genomen. Ten gevolge van de af
schaffing van de Gemeentefondsbelasting kwam hier practisch
slechts de verhooging van de opcenten op de Personeele
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingene.a.
(Verwey e.a.)
Belasting in aanmerking, waartoe in de vergadering van
3 Februari j.l. is besloten.
In de vierde plaats is gestreefd naar het behoud van de
financieele zelfstandigheid der gemeente, door niet een bij
drage van het Rijk te ramen, maar door voor te stellen, het
resteerende tekort op den Kapitaaldienst te boeken, zulks
in afwachting van de nadere regeling van de financieele
verhouding tusschen Rijk en gemeenten; deze regeling is
inmiddels gepubliceerd, doch spreker kan tot zijn leedwezen
den Raad daaromtrent nog geen enkele mededeeling doen,
omdat die regeling nog gevolgd is door een geheele serie aan
wijzingen, die op het oogenblik worden bestudeerd en die
nog tot het plegen van overleg met allerlei hoogere instanties
aanleiding kunnen geven. Spreker kan tot zijn spijt daarom
trent nog niets mededeelen. Wel ligt het in het voornemen
van het College om, zoodra dit wel mogelijk zal zijn, den
Raad spoedig in te lichten, omdat dit tot gevolg zal hebben
dat de begrooting op sommige belangrijke onderdeelen zal
moeten worden gewijzigd. Niettegenstaande de zorg, waar
mede de begrooting is opgezet, moet ze als nogal zwevend
worden beschouwdspreker denkt aan verschillende onzekere
factoren, die de financiën van de gemeente raken, zooals de
prijzen der materialen, de lasten van werkloosheid en armen
zorg, het verloop der belastingopbrengsten, de winsten en
verliezen op de bedrijven en de diensten en tenslotte de uit
eindelijke regeling van de financieele verhouding tusschen
Rijk en gemeenten.
Op al deze punten dient men dus af te wachten.
De begrooting voor 1941 toont een veel ongunstiger beeld
dan die voor 1940 ten gevolge van de in dezen tijd toenemende
daling van inkomsten en stijging van uitgaven. Waar geen
of nagenoeg geen andere middelen ter beschikking staan om
daarin verandering te brengen, zal tijdelijk een beroep op
den kapitaaldienst moeten worden gedaan, hetgeen naar het
oordeel van het College in de huidige omstandigheden ver
dedigbaar mag worden genoemd. Vandaar dan ook het
voorstel om het ongedekte tekort van 280.000.naar den
kapitaaldienst over te boeken. Spreker acht zich ontheven
van de taak om de noodzakelijkheid van dezen maatregel
verder aan te toonen; de geleidebrief en de cijfers van de
begrooting spreken in dit opzicht voor zich zelf.
Het ongunstige verschil tusschen de begrooting voor 1941
en die voor 1940 wordt veroorzaakt door de daling van de
inkomsten met 483.000.en een stijging van de uitgaven
met 148.000.Hiertegenover staan eenige voordeelen tot
een totaalbedrag van 307.000.Door de verhooging van
de opcenten op de hoofdsom der personeele belasting wordt
45.000.verkregen, zoodat ten slotte het verschil 280.000.-
bedraagt.
Wat het Openbaar Slachthuis betreft: dit heeft, uitsluitend
ten gevolge van de buitengewone omstandigheden, in 1940
bijzondere voordeelen gehad. In 1941 zal het Openbaar
Slachthuis echter, eveneens door de buitengewone om
standigheden, een ontzettend groot nadeel voor de gemeente
opleveren. Het College heeft daarom gemeend een gedeelte
van de bijzondere voordeelen van 1940 ten goede te moeten
laten komen aan den dienst van 1941, zoodat beide jaren
gelijkelijk op de gemeentebegrooting zullen drukken.
De heer Veenendaal zegt, dat het combineeren van een
bepaald hoofdstuk over twee jaren dus impliceert, dat men
ook andere hoofdstukken moet combineeren. Spreker zou
gaarne van den Wethouder vernemen, hoe hij dat voor 1941
gedaan heeft ten aanzien van de Lichtfabrieken en andere
bedrijven; misschien leveren deze vergeleken met de begroo
ting verlies opnu brengt men toch een stuk winst naar 1941
over. De Wethouder heeft spreker niet kunnen overtuigen
van de juistheid van die methode.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
(Ook de heeren Key en van Bemmelen waren inmiddels ter
vergadering gekomen.)
De Voorzitter stelt thans aan de orde de volgnummers van de
begrooting, zooals dezenader gewijzigdis,ingevolgebereidsdoor
den Raad genomen besluiten of ingevolge de intusschen nog aan
den Raad gedane voorstellen bij Ingekomen Stukken No. 1.
Volgnr. 236 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Algemeene beschouwingen over hoofdstuk II (Algemeen
Beheer).
De heer Wilmer spreekt namens den Raad en namens de
burgerij waardeering uit voor den arbeid, onder vaak zeer
moeilijke omstandigheden verricht door het gemeentebestuur.