GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
19
IHOEKOIIIES ITCKKES.
N°. 26. Leiden, 21 Februari 1941.
De bij ons voorstel, vervat in Ingekomen Stuk No. 15,
ter vaststelling aangeboden ontwerp-verordeningen, wijzigen
wij alsnog in dier voege, dat:
a. in de ontwerp-verordening, regelende het geneeskundig
toezicht op de openbare en bijzondere lagere scholen, de
openbare en bijzondere bewaarscholen, de kinderbewaar
plaatsen en dergelijke inrichtingen,
1°. het laatste lid van artikel 11 wordt gelezen: Het
hoofd geeft aan dit verzoek, onverminderd het bepaalde bij
art. 16, gevolg.
2°. aan artikel 16 een tweede lid wordt toegevoegd,
luidende: De krachtens dit artikel door den Directeur van
den Gemeentelijken Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst
genomen beslissingen kunnen door de hoofden van scholen
aan het oordeel van Burgemeester en Wethouders worden
onderworpen. De Directeur kan het oordeel van Burge
meester en Wethouders inroepen, indien aan zijn beslissingen
geen gevolg wordt gegeven.
b. in de ontwerp-verordening, houdende wijziging van de
verordening van 26 September 1927 (Gemeenteblad No. 14),
betreffende de geneeskundige armenverzorging en den werk
kring en de bezoldiging van de Stadsgeneesheeren, te Leiden,
voor het woord „patiënten" in artikel I wordt gelezen:
armlastigen en verzekerden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 27. Leiden, 10 Maart 1941.
In Ingekomen Stuk No. 1 van dit jaar, waarbij ons
College de aan Uwe Vergadering aangeboden ontwerp-
gemeente-begrooting 1941 wijzigde, merkten wij reeds op,
dat de door het Bijk genomen maatregelen op het belasting
gebied de financiën der gemeenten in hare grondslagen
troffen en aan de financiëele verhouding tusschen Bijk en
gemeenten haar basis ontnamen, terwijl nog niet bekend
was wat voor de uitkeeringen uit het gemeentefonds en
voor het verlies aan belastingopbrengst en belastingcapaciteit
in de plaats zou treden, en evenmin in welke mate en
onder welke voorwaarden het Bijk den gemeenten hulp zou
verleenen bij het dekken van begrootingstekorten.
Het intusschen verschenen besluit van de Secretarissen-
Generaal van de Departementen van Financiën en van
Binnenlandsche Zaken d.d. 4 Februari 1941 (Verordening
No. 30/1941) bevat de regeling voor het jaar 1941 van de
gevolgen voor de provinciën, het gemeentefonds en de ge
meenten van de vervanging van de tot dusver bestaande
belastingen naar het inkomen door één enkele inkomsten
belasting.
Bij schrijven van den Secretaris-Generaal van het
Departement van Binnenlandsche Zaken d.d. 17 Februari j.l.
zijn nog nadere aanwijzingen verstrekt omtrent voren
genoemd besluit van 4 Februari, terwijl daarin tevens wordt
voorgeschreven, dat de begrooting 1941 onverwijld moet
worden aangepast aan de nieuw gegeven voorschriften.
Een van de belangrijkste wijzigingen betreft onderdeel a
van volgn. 5 (uitkeering uit het gemeentefonds per inwoner)
welk onderdeel, met gewijzigde omschrijving, nader als
volgt kan worden uitgetrokken:
1°. de uitkeering volgens art. 3 letter c der wet van
15 Juli 1929 (S. 388) voor het tijdvak 1 Mei/31 December
1941 op 68.89 van 643.090.27 is. 443.024.89
2°. de garantie-uitkeering voor gelijk tijdvak
op van j3ö- van 470.267.89 105.810.28
548.835.17
op de begrooting is dit onderdeel uitge
trokken op466.294.
alzoo een hoogere ontvangst van 82.541.17
Dit aanmerkelijk verschil is grootendeels een gevolg van
de omstandigheid, dat thans kan worden uitgegaan van de
opbrengst van de Gemeentefondsbelasting over het belasting
jaar 1940/41, in plaats van de aanmerkelijk lagere raming
voor het belastingjaar 1941/42.
De verder aan te brengen wijzigingen, waarvoor wij vol
staan met verwijzing naar den vast te stellen begrootings-
staat, verbeteren de begrootingspositie met 39.100.—,
welke hoogere opbrengst voornamelijk een gevolg is van
door den Inspecteur der Eijksbelastingen gegeven nadere
ramingen van de belastingopbrengsten, over het belastingjaar
1940/1941.
Zooals bekend, sluit de in Uwe Vergadering van 24 Februari
j.l. vastgestelde begrooting, voor wat den gewonen dienst
betreft, met een ongedekt tekort van 280.221.
Dit tekort moet nog vermeerderd worden
met den loontoeslag op den voet van het rond
schrijven van den Secretaris-Generaal van het
Departement van Binnenlandsche Zaken van
14 Januari 1941, waartoe op 3 Februari j.l.
(Ingek. Stukken No. 11) werd besloten en
waarvan de kosten kunnen worden gesteld op 60.000.
totaal tekort 340.221.
Door de hooger geraamde ontvangsten van
82.541.b 39.100.— of totaal121.641.—
daalt het tekort derhalve tot218.580.
In het hiervoren vermeld schrijven van den Secretaris-
Generaal van het Departement van Binnenlandsche Zaken
van 17 Februari j .1. wordt verder medegedeeld, dat een bijdrage
kan worden verleend aan die gemeenten, die met de feitelijke
heffing over 1940/1941 van het aantal opcenten op de
Gemeentefondsbelasting niet meer uitkomen en die nog de
mogelijkheid gehad zouden hebben dit aantal op te voeren.
Gemeenten, welke in deze omstandigheden verkeeren,
kunnen voorshands zoo noodig een uitkeering uit het
Gemeentefonds ter zake ramen, aldus dat schrijven, welke
niet meer zal kunnen bedragen dan het verschil tusschen
de opbrengst van 75 opcenten op de Gemeentefondsbelasting
1940/1941 en de opbrengst van het werkelijk geheven
aantal opcenten over dat jaar.
Aangezien bedoeld aantal opcenten hier ter stede 55 be
droeg, zou deze uitkeering volgens door den Inspecteur der
Eijksbelastingen verstrekte gegevens, voor Leiden kunnen
worden geraamd op 116.450.
Om voor deze bijdrage in aanmerking te komen, is echter
bepaald, dat de overige opcentenheffingen voor het jaar
1941 tot het maximum moeten zijn opgevoerd en, voor
wat de personeele belasting betreft, zoodanige tarieven
moeten gelden, dat een opbrengst wordt verkregen, gelijk
aan driemaal de hoofdsom volgens het wettelijk tarief.
Alleen voor zooveel betreft het aantal opcenten op de
personeele belasting voldoet onze gemeente niet aan de
gestelde voorwaarden. Daartoe zou alsnog een verhooging
met 30 opcenten moeten plaats hebben, immers bij Uw
besluit van 3 Februari j.l. werd dat aantal op 170 gebracht.
Een verhooging tot 200 opcenten geeft een meerdere
opbrengst van 68.200.zoodat deze zwaardere belasting
druk voor de ingezetenen onder de gegeven omstandigheden
voor de gemeentekas een meerdere ontvangst beteekent
van 68.200.b 116.450.— 184.650.—.
Hierdoor kan dus het nog bestaande ongedekte tekort
van de begrooting worden teruggebracht tot 218.580.
184.650.— 33.930.—.
Hoezeer wij nog steeds om de U bekende redenen aan
een geleidelijke verzwaring van den belastingdruk voor de
ingezetenen de voorkeur zouden geven, achten wij het thans
niet verantwoord een Bijksuitkeering van niet minder dan
ƒ116.450.voor de gemeente verloren te doen gaan. Wij
zien ons daarom genoodzaakt U in het financieel belang
van de gemeente voor te stellen, het aantal opcenten op
de personeele belasting voor 1941 alsnog te verhoogen tot
200, ten einde aan de gestelde voorwaarde voor het ver
krijgen van de hier besproken uitkeering te voldoen.
Bij deze verhooging van opcenten hebben wij opnieuw
de vraag overwogen, of er aanleiding bestaat een progres
sieve regeling in te voeren; wij kwamen echter ook thans
tot de conclusie, dat dit geen aanbeveling verdient.
Immers in deze gemeente wordt slechts een in verhouding
betrekkelijk klein aantal perceelen met een hooge huurwaarde
aangetroffen, zoodat de progressie, om een gemiddelde
opbrengst van 200 opcenten te verkrijgen, zoodanig zou
moeten worden gesteld, dat reeds bij lage huren met een
hoog aantal opcenten moet worden aangevangen.
Yoor de lage huren zou een progressieve regeling derhalve
zeer weinig effect sorteeren, daartegenover zou het aantal
perceelen met hooge huurwaarde onevenredig zwaar worden
belast.
Ook de Oommissie van Financiën is van oordeel, dat een
uniforme verhooging van het aantal opcenten op de personeele
belasting voor het jaar 1941 de voorkeur verdient.
Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie gelegde
stukken, geven wij Uwe Vergadering mitsdien in overweging