MAANDAG 30 DECEMBER 1940.
131
Restauratie St. Annahofje in werkverruiming enz.
(van Stralen e.a.)
bijslag in werking, die ook zal gelden voor de arbeiders in
de werkverschaffing, zoodat dus in elk geval, ook al zou het
niet gelukken, het basis-uurloon verhoogd te krijgen, de
arbeiders met drie of meer kinderen verhooging van inkomen
door den kinderbijslag zullen krijgen. Om al deze redenen
heeft het College dit voorstel gedaan.
Spreker onderschrijft wel het argument van den heer
Snel, dat de vakbekwame arbeiders in het bijzonder bezwaar
hebben om onder werkverschaffingsvoorwaarden hun presta
ties te leveren. Ten slotte zijn het menschen, die een opleiding
hebben genoten, een zekeren beroepstrots bezitten en het
allerliefst hun normalen vakarbeid tegen normaal loon
leveren. Het gevaar bestaat echter, dat wanneer de Raad
dit voorstel niet aanneemt, van de restauratie van het
resteerende gedeelte van het hofje niets zal kunnen komen.
Dit zou zeer bezwaarlijk zijn, maar misschien ook gevaarlijk,
omdat de woningen dringend restauratie behoeven. De zaak
is van financieelen aard: de oplossing zou kunnen worden
gevonden door een grootere bijdrage van de gemeente te
geven in de kosten, welke het hofje niet kan dragen. Het
College heeft er evenwel bezwaar tegen in dit verband die
grootere uitgave 4.500.te voteeren.
De heer Wilbrink onderstreept de verklaring van den heer
van Stralen, dat het College aanvankelijk afwijzend stond
tegenover het denkbeeld om dit werk in werkverschaffing
te doen uitvoeren. Intusschen vestigt spreker er sterk de
aandacht op, dat het in dezen niet geldt een zuiver gemeente
lijk werk, maar wel een werk van een particuliere instelling.
De Raad staat daardoor anders tegenover deze zaak, dan
wanneer het College zelf het voorstel had gedaan. Was het
hofje een instelling van de gemeente, dan zou men kunnen
zeggen, dat voorgesteld wordt vakbekwame arbeiders tegen
werkverschaffingsloonen te laten werken om op die manier
eenige uitgaven voor de overheidskas te besparen. Thans
tracht echter een particuliere instelling op allerlei wijzen
dit werk tot een goed einde te brengen.
Het College was er zoozeer van overtuigd, dat dit werk
door vaklieden moet worden verricht, dat het, meenende op
de thans voorgestelde wijze geen goed werk geleverd te
krijgen, zich gewend heeft tot den architect, den heer van
Oerle, die zich in verbinding heeft gesteld met den Rijksdienst
voor Monumentenzorg. De heer Snel sprak over hetgeen
ten aanzien van de restauratie van de kerk te Alkmaar is
geschied, maar spreker stelt hiertegenover, dat blijkens de
mededeeling van den Rijksdienst elders restauratiewerken
met goed gevolg in werkverschaffing zijn uitgevoerd.
Enkele zaken pleiten zeer sterk voor de uitvoering van
dit werk in werkverschaffing. Het hofje is een beziens
waardigheid van beteekenis. Het gaat in dezen nu niet om
de verbetering van de woningen, want practisch staan zij
op het oogenblik leeg. Ieder, die ziet, hoe architect van Oerle
het hofje aan de eene zijde heeft opgeknapt en daar aardige
woningen heeft tot stand gebracht, zal het echter moeten
betreuren, indien niet alles zou worden gedaan om ook de
andere zijde te verbeteren.
Bovendien is er een alleraardigst kapelletje, dat zeerzeker
van groote cultureele beteekenis is; het zou jammer zijn
wanneer dit op den duur zou vervallen. Op deze gronden
bepleit het College dus, deze stichting te steunen om de uit
voering van het werk mogelijk te maken. Waar ook elders
reeds restauratiewerkzaamheden in werkverschaffing zijn
uitgevoerd, en waar de stichting practisch niet anders kan,
doet spreker een ernstig beroep op den Raad om heen te
stappen over het bezwaar, dat bij dit werk vakbekwame
arbeiders tegen werkverschaffingsloonen te werk zullen
worden gesteld. Daarmede worden drie belangen gediend:
een cultureel belang, de belangen van de a.s. bewoners van
het hofje en het belang van de tewerkgestelden. Wanneer
dit werk niet op deze voorwaarden geschiedt, zal het hoogst
waarschijnlijk niet kunnen worden uitgevoerd; het Bestuur
der stichting weet niet waar het de noodige middelen vandaan
moet halen. De Provincie heeft jammer genoeg indertijd
geweigerd subsidie in de restauratie te verleenen; daardoor
is het het Bestuur helaas onmogelijk, de tweede helft van
het werk als normaal werk uit te voeren. Spreker erkent,
dat het voor de vakbekwame arbeiders een eenigszins bittere
pil is, in de werkverschaffing te gaan arbeiden, maar aan
den anderen kant zal het, waar zij hiermede kunnen werken
aan een inderdaad zeer wenschehjk werk, dat nu eenmaal
door bepaalde omstandigheden op een zeer bekrompen wijze
moet worden uitgevoerd, voor hen op zich zelf toch ook weer
een voldoening zijn aan zulk een werk mede te arbeiden onder
die voorwaarden. Voor den arbeider, die bij een werk tewerk
gesteld wordt, maakt het toch een wezenlijk verschil uit,
of dit is een dergelijk werk dan wel een werk, dat direct van
Restauratie St. Annahofje in werkverruiming enz.e.a.
(Wilbrink e.a.)
de Overheid uitgaat en alleen omdat het wat goedkooper is
in werkverschaffing geschiedt. Daarom is het College, hoewel
liet in het begin ook overwegende bezwaren had, nadat het
dit alles heeft overwogen en overzien, tot de conclusie was
gekomen, dat anders het werk niet zou worden uitgevoerd,
toch eenstemmig van oordeel geworden dat het gewenscht
is, aan dit werk zijn medewerking te verleenen. Men moet
dit echter niet beschouwen als een gemeentelijke werk
verschaffing, maar als een werkverschaffing van een particu
liere stichting, waaraan de gemeente haar medewerking
verleent.
De heer Snel vraagt zich af, of het bedrag van 4.500.
van zoo groote beteekenis voor de gemeente Leiden is, dat
daarom dit werk in werkverschaffing moet worden uit
gevoerd. De vakarbeiders ontvangen in het vrije bedrijf voor
hetzelfde werk 48 X 0.23 1.50 per week meer. De
Wethouder zegt wel, dat het te ontvangen weekloon meer
dan 48 X 0.38 zal bedragen en spreekt daarbij van gereed
schaptoeslag, tarieven en in accoord werken, maar voegt
er aan toe, dat het niet zeker is. Spreker heeft nog nooit
goede mogelijkheden in de werkverschaffingsobjecten kunnen
ontdekken en kan het in dit geval in het geheel niet. Ook
de arbeiders in het vrije bedrijf ontvangen kindertoeslag,
dus daardoor wordt het wekelijksch verschil van 12.54
niet kleiner.
De heer Wilbrink merkt op, dat de heer Snel wel beter
weet en moet uitgaan van een uurloon van 0.45, daar het
zeker is, dat de toeslagen van 0.04 en 0.03 gegeven zullen
worden.
De heer Snel is bereid het verschil terug te brengen tot
10.per week.
De heer Bergers: 5.76.
De heer van Oyen: Neen, 11.56.
De heer Snel beantwoordt thans den heer van Stralen,
die gezegd heeft, dat de toekenning van de bedoelde toe
slagen mogelijk, maar niet zeker is.
De heer Wilbrink merkt op, dat de toeslag van 20 niet
zeker is.
De heer Snel constateert, dat het verschil in elk geval
zeer groot is.
Het blijft voor de arbeiders ten slotte precies hetzelfde,
of het een werk van de gemeente dan wel van een particuliere
instelling is.
De heer Wilbrink had beter gedaan met niet te zeggen,
dat het den arbeiders voldoening moet schenken aan dit
object van cultureele waarde te mogen werken; het leek eigen
lijk een klein beetje sarcastisch. Een arbeider is geen philan-
throophet is voor een arbeider een voldoening als hij werkt,
maar het is voor hem geen voldoening, wanneer hij voor
normaal werk in zijn eigen vak onvoldoende wordt beloond.
Spreker handhaaft dan ook ten volle zijn bezwaren tegen
dit voorstel. Hij verzoekt den Raad nogmaals met klem dit
voorstel niet aan te nemen en hij doet een dringend beroep
op het gemeentebestuur om, waar de instandhouding van dit
cultuur-monument ook in het belang van de gemeente is,
dit werk dan door de gemeente als normaal werk te doen
uitvoeren.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen met 19 tegen 13 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Eikerbout, Parmentier, Eskens,
Donders, Bergers, van Dijk, Bosch van Rosenthal, Beeken
kamp, Tobé, Yeenendaal, Idenburg, Huurman, Verweij,
van Stralen, Wilbrink, Tepe, Wilmer, van Rosmalen en van
der Reijden.
Tegen stemmen: de heer Snel, mevrouw Braggaar, de heeren
van Oyen, Riedel, Piena, Schüller, mevrouw de Cler, de
heeren Lombert, Key, Jongeleen, Oostveen, Koole en
van Eek.
De Voorzitter stelt alsnu namens Burgemeester en Wet
houders spoedeischend voor te besluiten:
a. het op de bijbehoorende kaart met lichtroode kleur
aangeduide perceel bouwterrein bij de Da Costastraat, groot
2208 M2, en kadastraal bekend gemeente Leiden, sectie
O, No. 1654 (ged.), te verkoopen aan de firma Gebr.