GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
85
INGEKOHEK STUKKEN.
N°. 157. Leiden, 21 November 1940.
Mede ten gevolge van de heerschende bijzondere omstan
digheden, heeft de samenstelling van de ontwerp-begrooting
voor 1941 vertraging ondervonden. Zoovele andere zaken
vroegen thans de aandacht en deze vereischten dermate uit
gebreide werkzaamheden, dat een geregelde en tijdige be-
grootingsarbeid ten zeerste werd belemmerd. Bovendien be
hoorden te worden afgewacht de richtlijnen, die door hooger
gezag voor de samenstelling van de begrooting 1941 zouden
worden gegeven, welke richtlijnen, uitgevaardigd door het
Departement van Binnenlandsche Zaken, wij eerst ontvingen
bij circulaire van Gedeputeerde Staten d.d. 15/17 October
1940. Tengevolge van een en ander mocht het ons dan ook
niet gelukken het begrootings-ontwerp op denzelfden tijd
als ten vorigen jare bij U in te dienen.
De tijdsomstandigheden maakten het echter tevens wel
zeer bezwaarlijk om een begrooting samen te stellen, welker
ramingen voor het a.s. dienstjaar voldoende houvast bieden.
Omtrent tal van punten toch, die tot het terrein van de
financiën der gemeente behooren of deze ten nauwste raken,
bestaat de meest volkomen onzekerheid, zooals b.v. ten aan
zien van de prijzen voor benoodigde materialen, de lasten
van werkloozen- en armenzorg; het verloop van de belasting
opbrengsten, den gang van zaken bij de Lichtfabrieken,
onderwerpen, die alle zeer afhankelijk zijn van de verdere
ontwikkeling van den toestand in handel en bedrijf. Daar
naast rijzen nog andere vragen, die voor de begrooting van
overwegende beteekenis kunnen zijn; b.v. zijn wijzigingen te
verwachten met betrekking tot de financieele verhouding
tusschen het Bijk en de gemeenten; zal de wijze van ver
deeling der kosten van de werkloosheidslasten tusschen Bijk
en gemeenten verandering ondergaan; wordt het stelsel der
gemeentelijke belastingen aan een herziening onderworpen;
welke nieuwe lasten kunnen uit den toestand voor de ge
meente voortvloeien, enz.
Bij deze onzekerheid omtrent de naaste toekomst heeft ons
College gemeend de ramingen in het algemeen te moeten
baseeren op regelen en omstandigheden, zooals die tot nog
toe norm waren voor de verschillende begrootingsdoeleinden
en met inachtneming van de vooral thans geboden zuinigheid.
Een andere wijze van samenstelling van de begrooting zou
trouwens ook niet wel mogelijk zijn geweest.
Het begrootings-ontwerp, dat aldus ontstond en over
eenigen tijd in druk zal kunnen verschijnen, vertoont een
aanzienlijk ongunstiger beeld dan de begrooting voor 1940.
Weliswaar kan aan den dienst 1941 een bedrag van
134.812.worden ten goede gebracht als batig saldo van
den dienst 1939, wat met de begrooting 1940, die met een
tekort van 133.261.van den dienst 1938 opende, een ver
schil van 268.073.uitmaakt, doch hiertegenover staan in
andere opzichten zoo belangrijke nadeelige verschillen, dat de
eindcijfers ten slotte een tekort van 431.000.te zien geven.
In het hieronder volgend gedetailleerd overzicht wordt
van de verschillen ten opzichte van de begrooting 1940 een
uiteenzetting gegeven.
Het was ons College uiteraard niet mogelijk nu reeds de
middelen aan te geven, waarop dit zeer aanzienlijke tekort
zou kunnen worden gedektde heerschende onzekerheid
bemoeilijkt ook dit. Zoo valt, gelijk opgemerkt, omtrent de
vermoedelijke exploitatie-resultaten van de Lichtfabrieken,
wier voorloopige begrootingen in belangrijke mate tot liet
becijferde tekort bijdroegen, al zeer weinig te voorspellen en
zeker nog niet op dit oogenblik.
Evenzoo is het bij dezen stand van zaken niet wel doenlijk
nu reeds een beslissing te nemen, of en in hoeverre de be
lasting voor een te verkrijgen vermeerdering van inkomsten
dient te worden verzwaard. Daarbij komt, dat over een
eventueele wijziging van de belastingheffing in dit stadium
ook nog geen beslissing behoeft te worden genomen. Wat b.v.
de straatbelasting en de opcenten op de personeele belasting
betreft, kan hiermede worden gewacht tot het einde des jaars
voor de classificatie ten aanzien van de gemeentefonds
belasting en voor de opcenten daarop zelfs tot April van het
volgend jaar.
Teneinde nu de verdere voorbereiding en behandeling van
de begrooting zoo min mogelijk te doen vertragen, hebben wij
het nuttig geoordeeld het begrootingsontwerp in den huidigen
vorm aan Uwe Vergadering over te leggen. Inmiddels zal het
sluitend maken van de begrooting onderwerp van onze zorg
zijn; tijdig voor de behandeling van de begrooting door Uwe
Vergadering hopen wij dan in staat te zijn aanwijzingen te
geven omtrent eventueele mogelijkheden voor het verkrijgen
van het begrootingsevenwicht. Hoewel onze gemeente tot
nog toe geen beroep op steun uit 's Bijks kas behoefde te
doen als gevolg van de desbetreffende wetswijziging ver
vielen met ingang van 1 Januari 1940 de z.g. subjectieve bij
dragen uit het werkloosheidssubsidiefonds om voor het jaar
1940 te worden vervangen door bijdragen ten laste van de
staatsbegrooting naar meer objectieve normen mogen wij
in dit verband niet onvermeld laten, dat volgens de genoemde
richtlijnen van het Departement van Binnenlandsche Zaken
voorshands geen bijdragen uit 's Bijks kas op de begrooting
voor 1941 mogen worden geraamdof en naar welke regelingen
voor dat jaar van rijkswege alsnog maatregelen zullen worden
genomen ter zake van te korten op gemeentebegrootingen,
is momenteel niet bekend.
In het thans volgend vergelijkend overzicht van de begroo-
tingsjaren 1940 en 1941 moeten wij ons natuurlijk bepalen
tot de voornaamste posten; voor de verschillende bijzonder
heden verwijzen wij naar de begrooting zelve.
HOOFDSTUK I (Vroegere diensten).
Meer ontvangsten 134.812.
Minder uitgaven. 133.261.
Voordeeliger 268.073.
Dit hoofdstuk is ƒ268.073.voordeeliger, doordat gelijk
reeds werd opgemerkt, de gemeenterekening over 1939 sluit
met een voordeelig exploitatiesaldo van 134.812.16, terwijl
daarentegen de gemeenterekening over 1938 een nadeelig
exploitatiesaldo van 133.260.10 opleverde.
HOOFDSTUK II (Algemeen beheer).
Minder ontvangsten 136.720.
Meer uitgaven 16.851.
Nadeeliger 153.571.
De bijdrage uit het Gemeentefonds (één kwartaal 1940/1941
en drie kwartalen 1941/42) was aanvankelijk uitgetrokken
op 761.693.tegen 799.746.over 1940. Omdat toen
nog geen nadere gegevens bekend waren, geschiedde deze
raming, zooals gebruikelijk, naar de laatst bekende voor
loopige uitkeering (in casu naar die over het jaar 1940/41)
en met inachtneming van de jaar lij ksche vermindering van
de z.g. garantie-uitkeering; aldus werd de post ƒ38.053.
lager.
Gedeputeerde Staten deelden echter in hun bovenaan
gehaald schrijven mede, dat voor het jaar 1941/42 moest
worden uitgegaan van een voorloopige uitkeering van 74.74
van de definitieve uikeering over 1938/39, vermits op de
ontwerp-begrooting voor het gemeentefonds voor het dienst
jaar 1941/42, de gemeentefondsbelasting is uitgetrokken op
ƒ45.083.000.terwijl de belastingopbrengst over 1938/39
60.320.563.87 bedroeg, en voor 1940/41 was geraamd op
59.465.000.Dit bracht dus mede, dat de drie kwartalen
der uitkeering over 1941/42 nader moesten worden gesteld op
60 320 563 87=74'74 VanZ643-090-27 x 3U= f 360.484.25
Geraamd was 3/4 van de voorloopige uit
keering 1940/41 ad 608.856.39
(zonder de garantie-uitkeering) is456.642.29
Nieuwe vermindering van den post 96.158.04
Hij was reeds lager38.053.
Totaal lager. 134.211.04
Als verdere nadeelige factoren kunnen worden genoemd
de telefoonkosten wegens de verhooging van het abonne-
ments- en het gesprekkentarief 3.727.de kosten van
het uitbreidingsplan wegens de voorgenomen herziening,
waarvan de helft ten laste van 1941 komt (ƒ4.250.en
de couponbelasting wegens hare uitbreiding tot de onders-
handsche leeningen, terwijl verhaal in de meeste gevallen
niet mogelijk is 8.141.
HOOFDSTUK III (Openbare veiligheid).
Meer uitgaven 23.472.
Meer ontvangsten 895.
Nadeeliger 22.577.
De stijging van de uitgaven op dit hoofdstuk is een gevolg
van de uitbreiding van het personeel der politie-brandweer
met 15 man (Baadsbesluit van 29 Juli 1940, Ingek. Stukken
No. 101). De raming voor de straatverlichting is gebaseerd
op een normale verlichting en wijkt dan ook slechts weinig
af van die voor het loopende jaar. Het spreekt van zelf,
dat tegenover een lagere uitgaaf bij een eventueel voort-