Vergadering van Maandag 20 Mei 1940.
MAANDAG 20 MEI 1940.
89
Geopend des namiddags te twee uur.
Voorzitter:
de heer Burgemeester Mr.A.VAN DE SANDE BAKHUYZEN.
Te behandelen onderwerp:
Mededeeling van den Voorzitter.
Tegenwoordig zijn 30 leden, namelijk: de heeren van Eek,
Tobé, Eikerhout, Snel, Beekenkamp, mevrouw de Cler, de
heeren Eskens, Koole, van Oyen, mevrouw Braggaar, de
heeren Parmentier, van Dijk, van Bosmalen, Jongeleen,
Piena, Schüller, Lombert, Huurman, van der Reyden,
Groeneveld, Donders, Oostveen, Veenendaal, Bergers, Biedel,
Wilmer, Verwey, van Stralen, Wilbrink en Tepe.
Afwezig zijn de heeren Key en van Weizen, wegens ver
hindering en de heeren van Bemmelen, Idenburg en Bosch
van Rosenthal.
De vaststelling van de notulen van het verhandelde in de
vergadering van 0 Mei 1940 wordt aangehouden tot een
volgende vergadering.
De Voorzitter legt over:
Schrijven van het bestuur van de Stichting tot Bevordering
van Christelijk Nijverheidsonderwijs in Leiden e.o., houdende
mededeeling, dat het bestuur voorloopig intrekt zijn verzoek
om ex-art. 25, lid 2, der Nijverheidsonderwijswet, te willen
verklaren, dat de oprichting en instandhouding van een
Christelijke Nijverheidsschool voor Meisjes, noodig wordt
geoordeeld.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt
besloten het schrijven voor kennisgeving aan te nemen.
Aan de orde is thans het eenigst punt van de agenda:
Mededeeling van den Voorzitter.
De Voorzitter deelt het volgende mede:
De gebeurtenissen van de afgeloopen tien dagen hebben
ons volk naar lichaam en geest zulke overweldigende schokken
toegebracht, dat het nauwelijks een onzer gelukt kan zijn
zich een beeld te vormen van het leven, waarin wij plotseling
geworpen zijn uit het ons zoo vertrouwde, rustige en wel
varende bestaan, waarin wij ons verzekerd en veilig waanden,
en wel niemand zal zich een beeld kunnen vormen van wat
de toekomst ons brengen zal.
Niemand verwacht daarvan veel goeds. In angst en on
gerustheid dobbert ons Nederlandsche volk op de baren.
Het gemeentebestuur houdt het hoofd koel en wil het
middelpunt blijven, rekenende op den steun en het ver
trouwen der burgerij in al haar geledingen.
Ik zie eenige ernstige gevaren, waarop ik u wil wijzen.
Dat is in de eerste plaats de geruchten, die overal de
ronde doen en die, onjuist als ze meestal zijn, tot hoogst
nadeelige gevolgen kunnen leiden. Verzetten wij ons daar
tegen
In de tweede plaats waarschuw ik tegen de critiek, die
op allerlei van wat gebeurd is, geoefend wordt. Dit is onver
antwoordelijk en onwaardig en kan slechts verwarring
stichten en de volkskracht en zijn eenheid verbreken. Men
laat zich door gevoel, door eerste indrukken tot conclusies
leiden, die niet de juiste zijn en waardoor blaam geworpen
wordt op hen, die dit allerminst verdienen. Wat de Begeering
gedaan heeft, zal zij, wanneer daartoe de gelegenheid bestaat,
moeten verdedigen.
Het is niet het gevoel, dat onze gedachten of handeling
moet leiden. Wij moeten meer dan ooit nu vertrouwen op
ons verstand en op begrijpen.
Den vreemdeling boezeme men respect in door een waardige
houding in het dragen van ons lot.
Voor het regeeren in zulke dagen werkt de zoo samen
gestelde machine van onze stedelijke besturen te traag en
zoowel op het College van Burgemeester en Wethouders als
op mij kwamen verantwoordelijkheden te rusten, die wij
anders met u deelen. Wij hopen, dat de normale gang van
zaken eerlang zal zijn hersteld. Naar ge begrijpen kunt, heeft
er geen gelegenheid bestaan voor heden een agenda samen
te stellen en was daartoe ook geen normale stof voor handen,
maar wij hebben er prijs op gesteld, de vertegenwoordigers
(Voorzitter.)
van de burgerij te ontmoeten en weer voeling met hen te
krijgen.
Tal van proclamaties zijn uitgevaardigd door de militaire
bevelhebbers van het bezettingsleger. Wij hebben die te
aanvaarden en er ons naar te gedragen.
Op u en op de bevolking doe ik dus heden een beroep
om zich in alle opzichten te schikken in wat onvermijdelijk
is. Verzet daartegen kan het gemeenschappelijke belang
slechts schaden. Indien er iets is, dat behalve ons eigen
belang ons daarin zou doen berusten, dan is het dit, dat de
Duitsche bevelvoerende officier te Leiden mij de verzekering
heeft gegeven, dat het ook zijn streven zal zijn de lasten
van de bezetting van de stad zoo min mogelijk te doen drukken
en dat ook hij het van het allergrootste belang acht, dat het
normale leven zich zoo spoedig mogelijk herstelle. Van dit
streven en deze medewerking heb ik de duidelijke bewijzen
met waardeering ontvangen.
Niet alleen geldt dit het onderwijs, dat heden weer hervat
werd aan alle inrichtingen en aan de Universiteit en, naar
ik aanneem, weldra weer zal kunnen gegeven worden op
de wijze en in de gebouwen, waar dit vóór de mobilisatie
het geval was.
Een hervatting van industrie, zakenleven en vooral ook
de bouwnijverheid is evenzeer dringend gewenscht. Laten
ook zij, die wellicht eenige risico moeten aanvaarden om
hiertoe te geraken, toch den moed hebben om die risico te
dragen en het leven van den arbeid op gang te brengen. De
daarvoor o. m. noodige ordening der financiën komt, naar
het blijkt, geleidelijk tot stand.
Wat van de bestaande bepalingen en regelingen in stand
zal blijven, wie kan het zeggen, maar een dure plicht voor
ieder individu is te trachten hoe dan ook en onder welke
voorwaarden ook aan het werk te komen.
En nu nog iets. Er bestaat naar mijn meening een onge
zonde nieuwsgierigheid, die leidt tot praatjes en samen
scholingen op straat. Ik acht dit onjuist en doe een beroep
op de burgerij om dit te vermijden, omdat anders daartegen
ook mijnerzijds zal moeten worden opgetreden.
Ernstig verzoek ik den ouders en ordelievenden burgers
om streng op te treden tegen de jeugdbaldadigheden als
afscheuren of beschadigen van plakkaten en dergelijke.
De gevolgen daarvan kunnen uitermate ernstig zijn.
Men denke niet, dat de Leidsche politie thans uitge
schakeld is. Integendeel, zij is in het volle bezit van haar
gezag en kreeg van mij instructie op het naleven van alle
bepalingen en verordeningen zeer scherp toe te zien en met
name niet toe te laten, dat de bevolking in haar geheel
het slachtoffer worde van baldadigheden, die, naar mij bleek,
soms een zeer gevaarlijk karakter aannemen. Ook het ver
goelijkend optreden tegenover dergelijke vergrijpen zal ten
strengste worden tegengegaan en kan onmogelijk worden
geduld, noch door ons, noch door de militaire autoriteiten.
Ten slotte nog dit. In samenwerking met de militaire
autoriteiten wordt het mogelijke gedaan om de voedsel
voorziening der bevolking te verzekeren, maar de uiterste
zuinigheid en beperking is noodig.
Zoodra mogelijk zullen wij u wTederom oproepen voor de
normale behandeling der gemeentezaken.
Vervolgens doet de Voorzitter namens Burgemeester en
Wethouders het volgende spoedeischend voorstel:
Aangezien het in de gegeven omstandigheden kan voor
komen, dat maatregelen moeten worden genomen zonder
dat daarvoor vooraf de goedkeuring van den Baad kan
worden gevraagd, geef ik den Baad in overweging het College
en den Burgemeester te machtigen die spoedeischende maatr
regelen te nemen die in verband met de bezetting vereischt
mochten zijn en de daarvoor onvermijdelijke uitgaven
te doen.
Nadat zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming op
voorstel van den Voorzitter tot dadelijke behandeling van
dit voorstel is besloten, wordt, eveneens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming, overeenkomstig het voorstel
van Burgemeester en Wethouders besloten.
De Voorzitter vraagt of thans een der leden nog iets in
het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Riedel vraagt den Voorzitter den Baad te ver
zoeken aan het einde van deze zitting gedurende een minuut