68 MAANDAG 6 MEI 1940. Intcrpellatie-Schüller i.z. bouw van arbeiderswoningen. (Huurman.) de uitdrukkingen, welke deze meent te moeten bezigen, wanneer spreker iets omtrent de volkshuisvesting heeft op gemerkt. Hij aanvaardt dit risico echter gaarne. Zoo heeft de heer Schüller spreker op 12 Februari 1940 verweten geen serieus raadslid te zijn, omdat deze geen kennis ge nomen had van een rapport, dat nota bene 4 April 1940 voor de leden in de leeskamer ter inzage is gelegd, maar waarvan de heer Schüller als lid van de Commissie van Fabricage reeds op 12 Februari op de hoogte was en op dien datum in den Eaad gebruik heeft gemaakt. Dit alles zou nog niet zoo heel erg zijn, indien de heer Schüller dan ook een goed gebruik van het rapport had gemaakt. Op 12 Februari beweerde de heer Schüller op grond van het rapport, dat in Leiden 200 woningen in de klasse van een weekhuur van 6.tot 7.leegstonden, waarop spreker hem heeft verzocht, deze woningen aan te wijzen. Uit het rapport is echter gebleken, dat slechts 65 van deze soort woningen leegstaan. Waarschijnlijk heeft de heer Schüller volgens een destijds door hem zelf gebezigde uitdrukking gedacht: van wat ik zeg, blijft allicht iets hangen." Tegen een dergelijke wijze van handelen moet spreker ten sterkste protesteeren. Intusschen is spreker niet van plan, regel matig op de opmerkingen van den heer Schüller in te gaan dit zou weinig zin hebben. Terwijl de heer Schüller voorstelt 429 woningen te bouwen, wenscht het College niet verder te gaan dan 250 woningen. Spreker is er van overtuigd, dat het laatste aantal ruim schoots voldoende is. Spreker weet wel, dat het overschot van 2 dan in het gedrang komt, maar wanneer deze woningen gebouwd worden, is er nog geen tekortalleen is dan het percentage van het overschot eigenlijk iets lager dan normaal. Is dit in abnormale tijden als deze zoo verschrikkelijk? Alle schattingen omtrent huwelijken, particulieren bouw enz. zijn toekomst-beschouwingen; het zijn alle factoren, die zeer gemakkelijk geheel anders kunnen uitvallen, niet in na- deeligen zin, zooals de heer Schüller het ziet, maar in voordeeligen zin, zooals het College dit ziet. Het is maar de vraag, of deze toeneming van behoefte aan woningen steeds zoo zal blijven. Het is ten zeerste toe te juichen, dat het College, voorzichtig, wil beginnen met den bouw van 250 woningen. Er zijn ook vele mogelijkheden om den bouw door particulieren te bevorderen. Spreker wijst op de regeling betreffende het verstrekken van tweede hypotheek en op goedkoop beschikbaar stellen van gemeentegrond, voor particulieren. Thans wordt door den Eaad het koop manschap van den Wethouder geprezen, omdat hij zulk een prachtige winst maakt bij den verkoop van een stuk grondop zich zelf is dit niet gek, maar als men den bouw van goedkoope arbeiderswoningen wil bevorderen, dan moet de gemeente niet beginnen met zulk een groote winst te maken op een stuk grond, dat zij aan een particulier verkoopt. Door beschikbaarstelling van goedkoopen grond wordt het mogelijk, dat de particuliere bouwers in een zeker deel van de behoefte aan arbeiderswoningen voorzien. Met het type woning is de heer Schüller ook niet tevreden. Natuurlijk moeten de met steun van de Overheid te bouwen woningen eenvoudige woningen zijn; ze behoeven niet luxueus te zijn. De Overheid heeft te zorgen, dat er voor de arbeiders behoorlijke, gezonde, en frissche woningen beschikbaar zijn. Wil men een iets luxueuzer woning, dan is daarvoor de particuliere bouwnijverheid de aangewezen weg. Het is dus ten zeerste toe te juichen, dat men bij woning bouw volgens de Woningwet tracht het eenvoudigste type woning te bouwen. Nu heeft de heer Schüller eens tot spreker gezegd dat hij, toen spreker aan het woord was, meer den indruk kreeg iemand te hooren, die het woord voerde in een vergadering van huis- en grondeigenaren dan iemand, die op dit gebied de belangen van de gemeente moest voorstaan. De woningvoorraad in Leiden bedraagt 20.700 woningen; hiervan zijn 3.619 woningwetwoningen, of 17-| Wanneer men nu de brutaliteit heeft, over 82| van den woningvoorraad iets te zeggen, dan dient men volgens den heer Schüller het gemeentebelang niet; alleen die 171 zijn daarvoor van beteekenis. Naar sprekers meening dient men zeer zeker het belang van de gemeente door, behalve op die 1ook eens de aandacht te vestigen op die 82| van den woningvoorraad en door niet zoo eenzijdig naar die .171 te zien. Wanneer men even daar buiten gaat, dient men volgens den heer Schüller het ge meentebelang niet; die 821 van den woningvoorraad is van geen beteekenis. Spreker wil het nog anders belichten. Er zijn i 9.700 particuliere woningen beneden ƒ6.huur waarde en 3.400 woningwetwoningen van deze huur waarde; er zijn in deze liuurklasse dus nog altijd driemaal zooveel particuliere woningen als woningwetwoningen en Interpellatie-Schüller i.z. bouw van arbeiderswoningen. (Huurman c.a.) wanneer men het waagt, daarvan iets te zeggen, dan dient men volgens den heer Schüller het gemeentebelang niet. Spreker laat het oordeel daarover gaarne aan den Eaad. De heer Wilbrink zou tot den heer Schüller naar aan leiding van de opmerkingen, welke deze zooeven heeft gemaakt, evenzeer het verwijt kunnen richten, spreker op een minderwaardige wijze te hebben bestreden en een betoog te hebben gehouden, dat beneden peil stond en op de grens van het misleidende was. Spreker zou volgens den heer Schüller op grond van de cijfers, door dezen genoemd, tot de conclusie zijn gekomen, dat het noodzakelijk is 312 woningen te bouwen. Dit hoorende, achtte spreker het welhaast onmogelijk, dat hij het zou hebben gezegd. Misschien dacht de heer Schüller, dat spreker het verslag van de vorige vergadering er niet op zou naslaan, maar spreker heeft dit wel gedaan en daarbij is hem gebleken, hoe liij er den vorigen keer de aandacht op heeft gevestigd, dat men door de cijfers ver schillend te groepeeren tot verschillende conclusies kan komen. Men heeft niet de beschikking over stellige ge gevens omtrent hetgeen is gedaan en nu geschiedt het gaat om beschouwingen over de toekomst, waarbij men te doen heeft met zeer variabele verhoudingen (men denke aan het vestigingsoverschot, het aantal huwelijken, de vermeerdering van gezinnen, de mogelijkheid van bouwen door particulieren, het opschuiven van bewoners van goed- koopere woningen naar duurdere woningen, de woningvoor ziening door de gemeente). Men zal dan ook nooit met stellige zekerheid kunnen verklaren, hoe het met de woning voorziening in de toekomst zal zijn gesteld; alles hangt af van de ontwikkeling der omstandigheden. Het is een weinig verregaand, wanneer de heer Schüller beweert, dat spreker bij diens beschouwingen de cijfers van den heer Schüller zou hebben noodig gehad om tot de conclusie te komen, dat er 312 woningen moeten worden gebouwd. In zijn vorige beantwoording heeft spreker ge zegd, dat men op grond van het rapport betreffende de telling van de in December 1939 leegstaande woningen tot de conclusie zou kunnen komen, dat in Juni 1941 het werkelijk tekort 312 arbeiderswoningen zou kunnen be dragen; spreker zelf is echter niet tot deze conclusie ge komen. Wanneer de heer Schüller vraagt, waar de 46 woningen zijn, waarvan de weekhuur minder dan 6.bedraagt, vraagt spreker zich af, of de heer Schüller niet weet, dat aan de Da Costastraat wordt gebouwd. De heer Schüller bedoelde de woningen, welke in het aanvullingsrapport worden genoemd n.l. aan de Oosterstraat, de Da Costastraat, de Trompstraat, de Ambonstraat en de Soembastraat. De weekhuren van deze woningen zijn alle boven de ƒ6.(ƒ6.plus water, ƒ6,50 en ƒ7.in het aanvullingsrapport wordt vermeld, dat de huren van deze 46 woningen loopen van 5,50 tot 6.per week. De heer Wilbrink zegt, dat de woningen aan de Da Costastraat voor minder dan 6.en die aan de Ooster straat voor ƒ6.plus de kosten van water worden ver huurd. Maar in de Da Costastraat komen ook ruim 40 woningen. De heer Schüller zegt nu: „daarover heb ik het niet;" het gaat er maar om of dit nu onjuist is; deze woningen zijn met name genoemd; ze zijn inderdaad ge bouwd. Er is toch gesproken van een huur van 6.en men weet (de heer Schüller wist het ook) dat in den tegen- woordigen tijd die woningen aan de Oosterstraat 6. huur doen. Volgens den heer Schüller had spreker in het debat niet de groote lijn gevolgd, hijzelf wel. Spreker meende te moeten opponeeren tegen de kleine lijn, die de heer Schüller gevolgd heeft, toen hij sprak over kleinigheden als de ladder naar den zolder en de vliering. Men moet dergelijke kleinig heden toch laten rusten! Dat komt omdat men wil debat- teeren; anders spreekt men daarover toch niet. Dit is de kleine lijn zoeken, maar niet de groote lijn in het oog houden. Volgens den heer Schüller weten de besturen van de woning - bonwvereenigingen het alles beter en kunnen zij wel beoor- deelen, welke woningen gebouwd moeten worden. Spreker is overtuigd, dat de besturen van de woningbouwvereeni- gingen er wel wat van weten; bij de indeeling is daarmede ook rekening gehouden. Te dien opzichte heeft het Departe ment echter ook nog een zeer groote medezeggenschap; de vereenigingen Ons Belang, Eensgezindheid en De Eendracht hebben drie- en viermaal haar plannen omgewerkt, omdat zij met het Departement van opvatting verschilden. Nu heeft men getracht, eerst in groote lijnen met het Depar-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 6