MAANDAG 6 MEI 1940. 87 Interpellatie-van Eek i.z. verhooging steungelden enz. (van Eek e.a.) hooren, maar tot die van het Eijk, en verder moet het gelden bijzonder belangrijke zaken. Wie den nood kent, waarin werkloozen in de werkver schaffing verkeeren, zal tot de conclusie komen, dat het hierbij gaat om een zeer belangrijke aangelegenheid, waar omtrent het gemeentebestuur verplicht is te doen, wat het kan doen. Spreker noemt het een misstand, dat men niet alle pogingen aanwendt om te helpen degenen, die altijd in moeilijke omstandigheden verkeerd hebben en thans door de moeilijke omstandigheden buitengewoon zwaar worden gedrukt. Dwin gen kunnen de Eaad en het College niet; zij kunnen zelfs niet dringen. Wel kunnen zij in dezen gebruik maken van hun wettig recht om de aandacht van de Eegeering daarop te vestigen, dat is dus trachten te vormen een openbare meening, dat inderdaad opgetreden moet worden. Laat men nu niet aankomen met de tegenwerping, dat daarvoor geen geld beschikbaar is. Men verkeert op het oogenblik eigenlijk in het tijdperk van de onbegrensde financieele mogelijkheden, want wanneer Defensie iets vraagt, hetzij van het Eijk, hetzij van de Gemeente, dan wordt het verzoek ingewilligd. Een bedrag van 125.000.voor de Gemeente, bedragen van millioenen voor het Eijk, zij zijn er en zij komen er, omdat men het noodzakelijk acht. Is het dan niet noodzakelijk ook te zorgen, dat een belangrijk gedeelte van de ingezetenen, dat spreker op het oog heeft, het hoofd boven water kan houden en niet verzinkt in demoraliseerende armoede en gebrek? Het is, aldus spreker, niet minder noodig dan de bescherming tegen den buitenlandschen vijand. Wenscht spreker dus een afwachtende houding aan te nemen ten opzichte van de gesteunden door Maatschappelijk Hulpbetoon, hopende, dat het College zal optreden, wanneer de stijging der kosten van levensonderhoud inderdaad aan zienlijk is, hij hoopt ook, dat de Eaad zal aannemen het voorstel, dat hij thans indient. De. Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer van Eek, luidende: ,,De Eaad verzoekt B. en W. een adres aan de Eegering te richten, waarin de noodzakelijkheid wordt betoogd, dat de verhoging der uitkeringen aan de werklozen en de werk verschaffingsionen wordt gebracht van 5 op 10 De heer Wilmer is zich er van bewust, dat een herhaling van een herhaalde herhaling vervelend wordt en zal zich daarom bepalen tot een korte verklaring, welke hij mag afleggen namens de drie rechtsche raadsfracties. Het aan de Eegeering en de Staten-Generaal richten van adressen betreffende zaken, die raken het algemeen lands belang en behooren tot de taak van de Eegeering en de volksvertegenwoordiging, waarbij men de overtuiging kan en mag hebben, dat zij de volle belangstelling van Eegeering en volksvertegenwoordiging hebben, ligt niet op den weg van een gemeenteraad. De meerderheid van den Leidschen Eaad heeft zich altijd gesteld op het gezonde democratische standpunt: ieder op zijn plaats en alles op zijn tijd. De Eaad is niet de plaats voor de behandeling van dergelijke zaken, waarvoor hem ook niet de tijd wordt gegeven. De sociaal-democratische raadsfractie in Leiden stelt zich helaas niet op dit standpunt, terwijl sociaal-democraten elders zich met het door spreker aangegeven standpunt vol komen kunnen vereenigen. Een sociaal-democratisch Wet houder van Enschede heeft spreker onlangs verklaard er niet aan te denken in zake den steun aan werklooze arbeiders aan de Eegeering van gemeentewege te adresseeren. De drie rechtsche raadsfracties blijven van oordeel, dat dit nuttelooze adresseeren, geheel en al liggende buiten de taak van den Eaad, niet door den Eaad moet geschieden. Mevrouw Braggaar zegt, dat de Eegeering, die blijkbaar gedurende de vorige mobilisatie iets heeft geleerd met be trekking tot de prijsopdrijving, thans de stijging der prijzen van verschillende artikelen niet heeft kunnen voorkomen. Is dit reeds onaangenaam voor hen, die een goed inkomen hebben, moeilijker wordt het voor de gezinnen met een laag inkomen, waarin daardoor bijzondere kundigheden worden geëischt van de huisvrouw, die moet trachten met het weinige geld rond te komen. Wanneer de prijzen van de levensmiddelen en van alle andere artikelen, die zoo'n huisvrouw voor de instandhouding van haar gezin noodig heeft, blijven stijgen, zal zij zich verplicht gevoelen tot het koopen van artikelen van minder qualiteit ten einde de noodige bezuiniging te verkrijgen. Niet altijd zal zij dit doel bereiken, want goedkoop is dikwijls duurkoop. Bovendien Interpellatie-van Eek i.z. verhooging steungelden enz. (Braggaar e.a.) zal zij verschillende artikelen niet door artikelen van mindere qualiteit kunnen vervangen, b.v. brood, suiker, melk, waar van de prijzen thans ook belangrijk gestegen zijn. Is de toestand voor deze groepen van bovengenoemden onaangenaam of moeilijk, onhoudbaar is hij voor de door Maatschappelijk Hulpbetoon ondersteunden, menschen, die leven aan den rand van het gebrek en niet in staat zijn zich datgene aan te schaffen, waaraan hun lichaam en geest behoefte hebben. De Commissie voor Huishoudelijke Voorlichting, die prijzenswaardig werk verricht, leert den vrouwen, dat het voor het behoud van de gezondheid noodig is gevarieerde maaltijden met een zeker vitamine-gehalte samen te stellen; de huisvrouwen zijn echter dikwijls niet in staat voor het geld, dat haar rest, een warmen maaltijd te bereiden. Nu wordt gezegd: dat kunnen zij wel, het is vaak gemakzucht van die vrouwen, dat zij maar een broodmaaltijd bereiden. Zij, die zoo redeneeren, weten van het leven van het gezin van een arbeider en van een gesteunde, totaal niets af. De meerderheid van den Eaad heeft zich indertijd op het stand punt gesteld, dat een bepaald Eaadslid, dat geen middelbaar onderwijs genoten had, niet geschikt was om benoemd te worden tot lid der Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, maar diezelfde redeneering zou men ook hier kunnen volgen: zij, die zoo spreken, oordeelen over zaken, waarover zij niet kunnen oordeelen. Men spreekt dan over een broodmaaltijd, en dan denkt men aan een goed belegde boterham, die men in goed gesitueerde gezinnen wel eens gebruikt bij bijzondere gelegenheden, b.v. bij ziekte of vacantie, maar een broodmaaltijd in het gezin van een gesteunde bestaat uit retourbrood, d.w.z. oud brood, dat den volgenden dag tegen lageren prijs wordt verkocht, met de goedkoopste margarine erop. Spreekster kan den Eaad verzekeren, dat dit niet uit gemakzucht is. Hoe voortreffelijk de Commissie voor Huishoudelijke Voorlichting haar taak ook verricht, het is haar onmogelijk den menschen mede te deelen, hoe zij voor dit bedrag een warmen maaltijd kunnen bereiden. Dat is dus onmogelijk. Spreekster hoopt, dat hiermede een eind gemaakt zal zijn aan het fabeltje, als zouden de vrouwen uit gemakzucht liever een brood maaltijd bereiden dan een middagmaal. Eeeds geruimen tijd voordat Maatschappelijk Hulpbetoon een toeslag van 5 op de steunuitkeeringen toekende, waren de kosten van levensonderhoud belangrijk gestegen; korten tijd nadat die toeslag van 5 gegeven was, zag men wederom een stijging van de kosten van levensonderhoud, tengevolge waarvan vele gesteunden in groote moeihjkheden kwamen. Men kan wel zeggen, dat deze stijging in totaal slechts 8.9 bedroeg, maar in werkelijkheid was ze voor de gesteunden veel grooter, omdat in deze gezinnen het grootste gedeelte van de inkomsten aan de voeding besteed wordt. Nu is hier namens het College verklaard dat men, wanneer een aanmerkelijke stijging van de kosten van levensonderhoud zou plaats hebben, zou overgaan tot een verhooging van den steun met 10 Spreekster dringt er op aan daarmede niet al te lang te wachten. De stijging van de kosten van levensonderhoud is, zooals spreekster heeft aangetoond, toch van dien aard, vooral ten aanzien van de meest noodige verbruiksartikelen, dat deze menschen al lang 10 toeslag hadden moeten hebben. Spreekster dringt er op aan om eenigszins te voorkomen, dat de ondersteunden straks door ondervoeding of ziekte geteisterd zullen worden. Ziekte spaart wel brood, maar geen geldde gemeente zal straks voor nog grootere uitgaven komen te staan, indien vele ondersteunden ziek worden. Het is beter te voorkomen dan te genezen en daarom is het beter, dat men deze menschen niet in vertwijfeling brengt. De heer van Stralen heeft met voldoening geconstateerd, dat, al is de heer van Eek niet geheel tevreden, deze toch genoegen neemt met de toezegging van het College, dat het bij de verschijning van de statistische gegevens over de maand April (hoogstwaarschijnlijk in de aanstaande week) zeer ernstig zal overwegen, wanneer blijkt, dat een belangrijke prijsstijging, zij het misschien niet met 10 heeft plaats gehad, de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon te adviseeren den steun met 10 te verhoogen. Wat het tweede gedeelte van de vraag van den heer van Eek betreft, deelt spreker kortheidshalve mede, dat de meerderheid van het College ongetwijfeld deelt het standpunt, door den heer Wilmer ingenomen, terwijl de minderheid op hetzelfde standpunt staat als de heer van Eek. De heer van Eek spreekt zijn teleurstelling uit over het feit, dat de heer Wilmer geen enkel woord gezegd heeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 25