MAANDAG 8 APEIL 1940. 51 Ambtenarenreglement Politie I. (Voorzitter e.a.) Evenals de meerderheid van het College meent spreker, dat een weekloon van 26.voor jonge mannen, wier leeftijd zelden beneden de 22 jaar of hoven de 26 jaar zal liggen en die, indien er niets bijzonders gebeurt, na een proef tijd van één jaar in vasten dienst worden aangesteld, voldoen de moet worden geacht in vergelijking met de loonen, welke in het particuliere bedrijf worden betaald en in verband met de door hen te verleenen diensten, welke niet dadelijk voor de gemeente genietbaar zijn. Men moet beginnen deze agenten op te leiden; dan doen zij dienst onder leiding van andere agenten en geleidelijk kunnen zij zelfstandig dienst doen op de minder belangrijke posten. Zij kunnen niet, zooals de heer Eikerbout zeide, na enkele maanden dienst al bij de verkeers- brigade worden ingeschakeld. Het College acht een salaris van 26.voor deze jonge agenten, ook indien zij gehuwd zijn ook dan zijn zij nog zeer jong en kunnen hun gezinnen nog niet zeer groot zijn voldoende en ontraadt daarom aanneming van het amendement-Piena. De heer Piena is er, evenmin als de heer Eikerbout, voor stander van, verschil te maken in de salarieering van ge huwden en ongehuwden, doch heeft dit voorstel alleen gedaan naar aanleiding van de mededeeling van het College in het georganiseerd overleg, dat de Minister een salaris van 27.voor deze agenten niet zou goedkeuren, en om te voorkomen dat, hoewel door de prijsstijging eigenlijk een loonsverhooging gerechtvaardigd zou zijn, in de ver ordening een salaris wordt vastgesteld, dat lager zou zijn dan het salaris, indertijd door den Eaad vastgesteld. De gehuwde ambtenaren hebben het tenslotte ook veel moeilijker dan de ongehuwde. Spreker zou voor deze agenten eenzelfde regeling willen treffen als voor de Eijksambtenaren bestaat, van wie de ongehuwden ook 3 minder salaris krijgen. De heer Elkerbout vraagt wat het eerst in stemming komt, het voorstel van het College dan wel het amendement-Piena. De Voorzitter zegt, dat het amendement-Piena het eerst in stemming zal komen. Wordt dit aangenomen, dan is het voorstel van het College aldus geamendeerd, dat de ongehuwde agenten 26.zullen krijgen en de gehuwde 27.Spreker begrijpt, dat men eenigszins aarzelt en onzeker is; de Eaad moet wel weten wat hij doet. Er is hier een kansspelletje aan den gang. Bij aanneming van het amendement-Piena hebben degenen, die het salaris over de geheele lijn op 27.willen vaststellen in plaats van op 26.dit al bij voorbaat afge sneden. De heer Wilmer zegt, dat, wanneer het eventueel door aanneming van het amendement-Piena geamendeerde voor stel van het College wordt verworpen, het salaris van deze agenten op 27.bepaald blijft, zooals eenmaal door den Eaad aanvaard is. De heer Eikerbout zegt, dat dus de eenige juiste handelwijze is, tegen het amendement-Piena te stemmen. De Voorzitter zegt, dat de redactie van het amendement- Piena niet geheel juist en aanvaardbaar is en geeft den heer Piena in overweging, zijn amendement als volgt te wijzigen: „De door Burgemeester en Wethouders sub II voorgestelde wijziging te lezen als volgt: „Het getal „27", vermeld achter „agent met een proeftijd" in art. 8, alsmede dat getal in lid 1 van art. 14, te wijzigen in: 27 voor gehuwden en 26 voor ongehuwden." Dit behelst alleen een redactioneele verbetering. De heer Piena heeft tegen deze wijziging geen bezwaar, maar acht het, gehoord de discussie, eenigszins gevaarlijk zijn amendement in stemming te brengen en trekt het daarom in. De Voorzitter constateert, dat het amendement van den heer Piena (zie bl. 50) is ingetrokken. Hierna komt in stemming punt II. Hierover staken de stemmen, aangezien 17 leden zich daar voor en 17 leden zich daartegen verklaren. Vóór stemmen: de heeren Parmentier, Bosch van Eosen- thal, van der Eeijden, Eiedel, Tepe, Verweij, Wilbrink, Donders, van Eosmalen, Idenburg, Huurman, Veenendaal, van Bemmelen, Beekenkamp, Tobé, Eskens en Key. Ambtenarenreglement Politie I. (Eikerbout e.a.) Tegen stemmen: de heeren van Dijk, van Oyen, Eikerbout, Oostveen, Schiiller, van Stralen, mevrouw de Cler, de heer Piena, mevrouw Braggaar, de heeren Bergers, van Weizen, Groeneveld, Koole, Wilmer, van Eek, Snel en Jongeleen. Het nemen van het besluit over dit onderdeel van het voorstel wordt aangehouden tot een volgende vergadering. De punten III en IV worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over punt V. Hierbij komt aan de orde het voorstel van den heer Eiker bout, (Zie Handelingen 1939, bl. 260), luidende: „Ondergeteekende stelt voor, bij volgn. 294 der uitgaven de extra toelage ad 25.per man voor het personeel der recherche, alsnog in de begrooting op te nemen." De heer Eikerbout acht het niet noodig ten aanzien van de kleedingtoelagegelet op de door het College gedane concessie, zij het ook in een anderen vorm, dan waarin de zaak in het Georganiseerd Overleg voor het Politiepersoneel ter sprake gebracht is, zijn voorstel te handhaven. Nu in art. 22, lid 5, sub a, het bedrag van 50.tot 75.is verhoogd, trekt spreker zijn voorstel in. De Voorzitter constateert, dat het voorstel van den heer Eikerbout is ingetrokken. De heer Eskens zegt, dat dit voorstel van het College zijn bijzondere aandacht heeft getrokken. Niemand aanvaardt met een blij gezicht een verlaging van zijn inkomen. Spreker vindt het jammer, dat het kleedinggeld met 25.— per jaar zal worden verlaagd, maar kan het niet onredelijk vinden. Uit het Ingekomen Stuk blijkt, dat de rechercheurs in Leiden met betrekking tot het kleedinggeld sedert jaren in een be voorrechte positie verkeeren. Te Leiden geniet een agent- rechercheur zelfs een lioogere kleedingtoelage dan een inspec teur; dit verschil zal men in geen enkele andere gemeente aantreffen. Ieder zal moeten erkennen, dat een inspecteur meer geld voor zijn kleeding noodig heeft dan een agent. Tot nu toe was niemand over dit verschil gevallen en spreker meent er de aandacht op te moeten vestigen, al zal het ook bij aanneming van het voorstel van het College verdwijnen. Punt V wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Punt VI wordt verder zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over punt VII. De heer Eskens zegt, dat hem gefrappeerd heeft en niet sympathiek aandoet de wijze, waarop getracht wordt de korting op de kleedingtoelage in een anderen vorm en wel door verhooging van de recherchetoelage, terug te geven. Sympa thieker zou het z.i. geweest zijn, wanneer het College bij hoogere instanties pogingen in het werk had gesteld, de in dienst zijnde functionarissen deze toelage te doen behouden; voor nieuw aan te stellen personeel zou deze toelage dan lager kunnen zijn. Spreker stelt dus voor, voor de in dienst zijnde rechercheurs de kleedingtoelage te handhaven. De Voorzitter wijst er op, dat het hier over de oncontroleer bare uitgaven gaat. De heer Eskens zegt, dat het College toch voorstelt, als compensatie voor de verlaging van de kleedingtoelage, de belooning voor oncontroleerbaren dienst te verhoogen van 50.— tot 75.—. De Voorzitter zegt, dat men in het georganiseerd overleg heeft erkend, dat een kleedingtoelage van ƒ125.te hoog is, waar deze toelage overal elders 100.bedraagt, maar, zoo heeft men gezegd, geef daartegenover dan 25.meer voor de oncontroleerbare overuren. Men heeft in het georga niseerd overleg een zeker verband gelegd tusschen de beide toelagen; het College heeft zich echter van dat verband los gemaakt en heeft gezegd: wanneer de kleedingtoelage te hoog is, dan moet ze verlaagd worden. Nu heeft het College door toevallige omstandigheden gehoord, dat in Leiden de vergoeding voor oncontroleerbare overuren te laag is. Daar om heeft het College deze met 25.verhoogd, waardoor men uiteindelijk op hetzelfde bedrag komt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 7