48 MAANDAG 8 APRIL 1940. Ontslag van Dr. D. E. Bosselaar als Rector v. h. Gymnasium. (Riedel e.a.) graag worden ingelicht omtrent de vraag, of het Curatorium de juiste methode heeft toegepast. De Wethouder heeft indertijd in den Raad gezegd, dat er geen conflict of mogelijk heid van conflict bestond, maar men alleen te doen had met iets, dat overal voorkomt, waar menschen moeten samenwerken. Dit blijft bij spreker haken, waarom hij zeer benieuwd is naar het antwoord, dat de Wethouder hierop als ook op de vragen, door andere Raadsleden gesteld, zal geven. Spreker twijfelt er niet aan, of de Wethouder heeft gedaan, wat deze doen moest. Er kan echter weleens iets meer worden gedaan, dan men doen moet, wanneer men zijn verantwoordelijkheid gevoelt om een situatie, die in een ernstig conflict dreigt te ontaarden, onder de oogen te zien en de menschen en lichamen, die daarbij be trokken zijn, bijtijds tot elkaar te brengen en, zoo dit niet mogelijk is, bijtijds te wijzen op de punten, waarom het gaat en de betrokkenen zooveel mogelijk te doen beseffen, dat zij den Wethouder van Onderwijs, die ten volle de ver antwoordelijkheid gevoelt, achter zich hebben. De heer Tepe heeft met zeer veel genoegen geluisterd naar 99 van de rede van den heer Beekenkamp, die zeer veel heeft gezegd, dat spreker volkomen kan onderschrijven en waarover dus geen gedachten wisseling noodig is. De heer Beekenkamp heeft echter ook gevraagd, waarom spreker, na door den heer Beekenkamp er op attent te zijn gemaakt, dat er aan het Gymnasium iets gaande was, er niet meer werk van heeft gemaakt om partijen tot elkaar te brengen. De mededeelingen van den heer Beekenkamp waren voor spreker volstrekt niet nieuwspreker had reeds veel eerder met den rector gesproken over de moeilijkheden, welke deze aan het Gymnasium meende te ondervinden. De rector is van het begin af aan er van overtuigd geweest spreker heeft het hem duidelijk en herhaaldelijk gezegd dat hij in geval van moeilijkheden bij spreker altijd een gewillig oor zou vinden. Niemand zal van spreker kunnen of willen verlangen, dat hij, bij "wijze van spreken, dagelijks of wekelijks aan den rector zou vragen, hoe het stond met de moeilijkheden. Spreker was voldoende op de hoogte van het feit, dat er moeilijkheden bestonden, maar heeft deze niet zoo ernstig aangezien, dat hij kon vermoeden, dat daaruit zou voortvloeien het vertrek van den rector, dat nu door allen wordt betreurd. Toen het punt bij de behandeling van de gemeentebegrooting voor 1940 in den Raad ter sprake kwam, was spreker uit zeer betrouwbare bron ter oore gekomen, dat het in het voornemen van curatoren lag, binnen zeer korten tijd een algemeene be spreking met rector en leeraren te hebben om alle bestaande geschillen onder de oogen te zien en tot een oplossing te ge raken. Deze bespreking is zeer tot sprekers spijt niet ge houden om redenen, die thans niet ter zake doen, omdat men voor een fait accompli is gesteld. Spreker betreurt zeer het feit, waardoor de discussies ook niet konden worden voor komen, dat de heer Bosselaar naar Utrecht heeft gesolliciteerd, zonder daarvan iets aan spreker mede te deelen. Op een goeden dag ontmoette spreker heel toevallig in den trein dr. Bosselaar, die hem vertelde op weg te zijn naar Utrecht om zich te laten keuren, omdat hij daar als No. 1 op de voordracht zou geplaatst worden. Voor dien was spreker van deze solli citatie niets bekend; spreker wist niet eens, dat aan het Utrechtsche gymnasium een vacature was. Het eenige, dat spreker bekend was, is dat de heer Beekenkamp indertijd tot hem gezegd heeft: de heer Bosselaar kon wel eens naar een andere gemeente solliciteeren. Dit is een opmerking, die niet beteekent, dat er onmiddellijk gevaar dreigt; spreker dachtwanneer de heer Bosselaar zooiets doet, zal hij mij toch wel eerst op de hoogte stellen om te trachten, via het College tot een andere oplossing te komen, wanneer hij er tenminste prijs op stelt, in Leiden te blijven. Dit is helaas niet geschied en spreker ziet niet in, dat hemzelf eenig verwijt treft in dit opzicht, aangezien hij voortdurend op zijn qui-vive is geweest, voorzoover dit mogelijk was en voorzoover hij van de omstandigheden op de hoogte was. De heer Bosselaar was op de hoogte, dat spreker bereid was alle mogelijke be middeling te verleenen wanneer het noodig was. Spreker heeft niet gezegd: ik zal bemiddeling verleenen als U van plan is naar een andere gemeente te solliciteeren; het lag niet op sprekers weg om den heer Bosselaar de mogelijkheid om naar een andere gemeente te solliciteeren te suggereeren. Spreker heeft den heer Bosselaar echter herhaaldelijk te kennen ge geven, dat hij te allen tijde bereid was de moeilijkheden met hem onder oogen te zien om tot een oplossing te geraken. Dat dit niet gelukt is, schrijft spreker hieraan toe, dat de heer Bosselaar verzuimd heeft, hem op de hoogte te stellen van zijn sollicitatie naar Utrecht. Spreker heeft den lieer Ontslag van Dr. D. E. Bosselaar als Rector v. h. Gymnasium. (Tepe.) Bosselaar op den man af gevraagdis U van meening, dat ik, wanneer ik, vóór Uw sollicitatie, op de hoogte geweest was van Uw plan, die zaak nog in orde had kunnen krijgen? De heer Bosselaar heeft daarop bevestigend geantwoord. De mogelijkheid bestond dus de zaak nog in orde te brengen. Het heeft dus den schijn, alsof de heer Bosselaar hier toch liever niet wilde blijven, een quaestie, die buiten de beoor deeling van het College en van den Raad om gaat. Nu maakt de heer Beekenkamp er aanmerking op, dat in het voorstel van het College geen gewag wordt gemaakt van de waardeering van het College voor dr. Bosselaar; hij heeft er echter zelf reeds aan toegevoegd, dat zulks niet gebruikelijk is. Inderdaad: dit is niet gebruikelijk en daarom heeft het College het ook nu niet gedaan. Wanneer men het den eenen keer wel doet, en een anderen keer niet, dan zou dit den indruk kunnen wekken, dat men over het heengaan van dien laatsten persoon niet zoo spijtig is, ook al is voor dien indruk geen reden. Het is ook gebruikelijk, dat bij het heengaan van een rector een afscheid georganiseerd wordt, waarbij het College gelegenheid heeft van dien rector afscheid te nemen. Dit behoort echter in de door spreker afgelegde verklaring in het geheel niet thuis, omdat deze diende om de feiten vast te stellen. Echter verklaart spreker op het oogenblik gaarne namens het College, dat dit het vertrek van den heer Bosselaar ten zeerste betreurt. Daarvan heeft het College onomstootelijk het bewijs geleverd; niet alleen de Burgemeester heeft den heer Bosselaar bezocht om te trachten hem in Leiden te houden, ook spreker zelf heeft een poging daartoe aange wend. Het is begrijpelijk, dat waar de Burgemeester niet ge slaagd is, spreker zelf ook geen succes heeft gehad, maar uit deze herhaalde poging is toch gebleken, hoezeer het College zijn aanblijven op prijs zou stellen. Nog sterker: niet alleen het College waardeert dezen rector, in hooge mate, ook het College van Curatoren. Zelfs heeft de President-Curator, die dan de persoon zou zijn, wiens karakter niet in elk opzicht harmonieert met dat van den heer Bosselaar, waardoor die conflicten ontstaan zouden zijn, verklaard wanneer dr. Bosselaar uitdrukkelijk tot mij gezegd had: ik ben het in menig opzicht niet met U eens, ik kan dit of dat niet accepteeren of overnemen, (van opdringen en opleggen is van de zijde van Curatoren nooit sprake geweest; dat blijkt ten duidelijkste uit de corresponden tie), zou ik heengaan. Indien dus dr. Bosselaar had verklaard tot zijn spijt niet te kunnen samenwerken met den voorzitter en elders zijn toekomst te moeten vinden, zou die voorzitter van het College van Curatoren hem onmiddellijk hebben ver zekerd, dat hij, dr. Bosselaar, voor het Gymnasium veel be langrijker was dan de voorzitter, die daarom zou heengaan. De president van het College van Curatoren heeft dit niet alleen aan spreker, maar ook aan het College van Curatoren als zijn standpunt medegedeeld. Onder deze omstandigheden kan men niet zeggen, dat er eenige reden is om aan te nemen, dat er van de zijde van curatoren drang geoefend is op dr. Bosselaar. In de verklaring, welke spreker zooeven heeft afgelegd, is als feit genoemd, dat de curatoren niets in strijd met hun bevoegdheden hebben gedaan, zulks in tegenstelling met de publieke opinie en hetgeen in de pers is gezegdde pers heeft wel is waar niet geschreven, dat curatoren anders hebben ge handeld, doch vragenderwijze gesteld: is het niet mogelijk, dat curatoren hun bevoegdheden te buiten zijn gegaan, en het noodzakelijk geacht, dat daaromtrent klaarheid zou komen. Een uitgebreid onderzoek, door spreker ingesteld, en de ge wisselde schrifturen hebben spreker de zekerheid gegeven, dat curatoren niets hebben gedaan, dat in strijd zou zijn met de bevoegdheden, hun door wet en verordening gegeven. Indien dit geen feit is, weet spreker niet, wat wel feiten zijn. Spreker kan den heer Groeneveld geen antwoord geven op de vraag, waarom dr. Bosselaar vertrokken is; alleen de heer Bosselaar zelf kan dit zeggen. Wel is spreker het eens met de opvatting van den heer Riedel, dat in dezen sprake is van een botsing van karakters, van een-elkaar-niet-begrij- pen door twee personen, die in menig opzicht, spreker zal niet zeggen eikaars antipoden zijn, een geheel verschillende geestelijke structuur hebben: aan den eenen kant is er een zekere vooruitstrevendheid, terwijl er aan den anderen kant eenig conservatisme bestaat, het optreden is aan den eenen kant een weinig stug en eenigszins domineerend, maar aan de andere zijde wat timide. Zoo kan spreker zich voorstellen, dat er conflicten ontstaan en zoo is z.i. het vertrek van dr. Bosselaar veroorzaakt. Spreker betreurt het alleen, dat dr. Bosselaar geen kennis van zijn voornemen aan het College heeft gegeven. Nadrukke lijk heeft spreker tot dr. Bosselaar gezegd: „Indien uw eenige motief was, dat u niet met den tegenwoordigen president curator kon samenwerken, had u het in uw eigen hand om te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 4