MAANDAG 8 APEIL 1940. 47 Ontslag van Dr. D. E. Hosselaar als Rector v. h. Gymnasium. (Beekenkamp e.a.) niet alleen zooals deze wet thans luidt, maar ook zooals zij vroeger luidde. Artikel 28 der Hooger onderwijs wet bepaalt n.l., dat Curatoren en rector (Curatoren staan hier voorop) gehouden zijn aan de Inspecteurs alle verlangde inlichtingen te geven over de school en over het onderwijs. Vóór 1886 bevatte dit artikel nog een bepaling, welke thans geschrapt is, waarin op het niet-verstrekken van deze inlichtingen een boete van 25.was gesteld, en bij herhaling een boete van 50.al of niet met een gevangenisstraf van één tot drie dagen. Bij de invoering van het Wetboek van Strafrecht is deze bepaling wel geschrapt, maar niet omdat men haar overbodig achtte. Integendeel, sedert de invoering van het Wetboek van Strafrecht, is krachtens art. 184 voor Curatoren, die hun plicht niet doen, een straf vastgesteld van ten hoogste drie maanden gevangenisstraf of maximaal 600.boete. Nu is het verre van spreker te beweren, of zelfs ook maar te denken, dat het de vrees voor straf is geweest, die Cura toren heeft bewogen veel aandacht te schenken aan de zaken van het Gymnasiumveeleer was het liefde voor het Gym nasium, die zelfs zoover ging, dat Curatoren zich ook hebben bemoeid met paedagogische en didactische quaesties. Intusschen heeft het leerarencorps gemeend, dat Curatoren hier iets meer gedaan hebben dan behoorde tot ,,de zorg voor het gymnasium", zooals de verordening bepaalt. Dit is de bron van het misverstand: hinc illae lacrimae. Spreker heeft niet de minste behoefte aan een onderzoek naar de bevoegdheid van Curatoren of naar de grenzen daarvan. Het gaat hier niet zoozeer om bevoegdheden, als wel om de tact, over en weer, eikaars bevoegdheden te respecteeren. Spreker uit slechts den hartgrondigen wensch, dat de te benoemen rector zal blijken te zijn een man van vast karakter en van een onbuigzamen wil, die niet zal loopen aan den leiband van Curatoren, maar die de belangen van het Gym nasium zal behartigen, op zoodanige wijze als in overeen stemming is met het doel, dat hier alleen richtgevend mag zijn. Mochten er verschillen van meening en van opvatting aan den dag treden tusschen rector en Curatoren, en met name den President-Curator, dan hoopt spreker dat die botsingen door broederlijke en van den wederzijdschen wil tot begrijpen getuigende samenspreking zullen worden op gelost. De Raad moet zich niet vermeten hier een uitspraak te doen; de Eaad is naar sprekers meening ten eenen male daartoe incompetent, evenals een Eaadscommissie. Wanneer er tusschen de docenten en Curatoren afwijkende inzichten bestaan omtrent de opvoeding van de rijpere jeugd, dan is het misschien gepast, in dit jaar, waarin de 400ste herdenking van den geboortedag van Marnix van St. Alde- gonde wordt gevierd, beide partijen te herinneren aan diens boekje „Batio instituendae juventutis" (Methode om de jeugd op te voeden), waarin ook voor moderne ooren zeer geprononceerde denkbeelden worden verkondigd; (zelfs de gedachte van een leerlingenraad wordt daarin verdedigd nil novi sub sole!). Dit boekje lijkt spreker ook thans van belang wegens de principieele uiteenzetting van de paedago gische taak van de leeraren. De aandacht moet worden geconcentreerd op drieërlei: de ziel, den geest en het lichaam van den leerling. Wanneer de deugden van vroomheid, milddadigheid, goedheid, rechtvaardigheid, grootheid van ziel enz. worden ingeprent, dan zullen, zoo zegt Marnix van St. Aldegonde, de leerlingen de eer en de steun van het vaderland, van de burgers en van het volk zijn. In dezen geest heeft dr. Bosselaar zijn leerlingen steeds opgevoed en spreker is er zeker van, dat geen ander het oogmerk was en nog is van Curatoren. Spreker besluit met een tweeledigen wensch, welke niet geïnspireerd is op het Leidsche, maar wel op liet Utrechtsche gymnasium, dat in 1474 werd gesticht „achter de St. Pieters kerk in den Begenboog". De regenboog is, in tegenstelling met de opvattingen van Homerus, die er een voorteeken van oorlog of koude winterstormen in zag, naar bijbelsche voorstelling het symbool van betere tijden en gelukkiger toekomst. Dr. Bosselaar moge het ervaren, dat „de regen boog" in zijn leven is gekomen als een bewijs van doorbrekend zonlicht na de moeilijkheden en teleurstellingen, die als sombere wolkgevaarten langs den hemel dreven. En accipio omen! de Utrechtsche „regenboog" verlevendige in de Eaadsleden, die in zekeren zin toch ook curatoren van het Leidsche Gymnasium zijn, de hoop, dat deze Latijnsche school zich zal weten te handhaven, ook na de moeilijkheden van thans, in stralenden luister tot in lengte van jaren. De heer Groeneveld herinnert aan de vraag, welke hij in de vergadering van 11 Maart j.l. omtrent het heengaan van dr. Bosselaar heeft gesteld en waarvan de beantwoording is uitgesteld tot de behandeling van de ontslag-aanvrage. Bij de behandeling van de gemeentebegrooting voor 1940 Ontslag van Dr. D. E. Bosselaar als Rector v. h. Gymnasium. (Groeneveld e.a.) is gebleken, dat de heer Beekenkamp goede bronnen heeft, waaruit hem inlichtingen omtrent belangrijke gemeentezaken worden verstrekt. Spreker is niet zoo gelukkig en moet zich behelpen met den Wethouder van Onderwijs, die niet veel, ja eigenlijk niemendal zegt. De heer Tepe denkt aan Hieronymus. De heer Groeneveld constateert, dat de Wethouder van Onderwijs ook in deze Raadsvergadering nog niets heeft gezegd, zich wel heeft bepaald tot vaagheden over meenings- verschillen, maar nog geen enkel feit heeft genoemd. De Eaad is thans nog net zoo wijs als bij de opening van deze vergadering. De heer Beekenkamp, die zijn goede inlich tingen uit particuliere bronnen heeft, vormt hierop een uitzondering. Er moet sprake zijn van een ernstig conflict, indien het van dien aard is, dat de rector op grond daarvan besluit zijn ontslag te vragen. Tot September 1939 was spreker lid van de Commissie voor het Onderwijs, maar ook deze wist niets van het conflict, dat waarschijnlijk toen reeds bestondspreker vermoedt, dat de Commissie in haar tegen woordige samenstelling van deze zaak ook niemendal weet. Spreker heeft er bezwaar tegen, dat wanneer in de gemeente aan de orde is een zoo belangrijke onderwijszaak als deze, die voor de gemeente Leiden en het Leidsche Gymnasium zulke noodlottige gevolgen heeft gehad, de Commissie voor het Onderwijs niet op de hoogte daarvan wordt gebracht. Waarom, zoo vraagt spreker zich af, heeft men anders deze Commissie? Was deze Commissie wel ingelicht, dan zou er misschien geen reden zijn geweest om deze zaak in openbare Raadsvergadering te behandelen en zouden wellicht de fracties, die in deze Commissie vertegenwoordigd zijn, met een behandeling binnenskamers genoegen hebben genomen. Nu de Eaad niet weet, hoe het verloop van de zaak is geweest, is het noodzakelijk de quaestie in openbare Raadsvergadering te behandelen. Spreker dringt er bij den Wethouder van Onderwijs op aan, nu eens wat te zeggen, geen vaagheden zooals de mede- deeling, dat er meeningsverschillen zijn, maar om den Eaad nu eens met feiten in te lichten. De Eaad weet nog niets van den aard van het conflict en hierbij is een zoodanig gemeentebelang betrokken, dat de Eaad op de hoogte moet zijn van de feiten. Spreker dringt er dus op aan, den Eaad beter in te lichten. De heer Riedel sluit zich als indirect belanghebbende bij het Gymnasium een van zijn kinderen heeft het Gym nasium bezocht en toen heeft spreker kennis gemaakt met dr. Bosselaar aan bij de waardeerende woorden, door den heer Beekenkamp aan het adres van dr. Bosselaar gesproken. Over het standpunt van Curatoren en de bevoegdheden van het Curatorium kan men voor zich zelf straks misschien uit de door den Wethouder gegeven toelichting een oordeel vormen, maar de hier gerezen moeilijkheden hebben natuurlijk ook te maken met persoonlijkheid en karakter, waardoor de menschen op verschillende punten met elkaar in strijd kunnen komen; een oplossing van dergelijke quaesties is zeer moeilijk. Daarom heeft spreker waardeering voor hetgeen de heer Beekenkamp in dit opzicht gezegd heeft en voor hetgeen deze in zijn korte uiteenzetting eigenlijk voor dengene, die nadenkt, duidelijk heeft gemaakt. Maar al heeft de Eaad nu dezen middag gehoord een verduide lijking van de feiten, zooals deze zich hebben toegedragen, waarbij de Eaadsleden niet zullen moeten treden in de onderdeelen van deze zaak, die hen misschien als belang hebbenden bij het onderwijs maar niet als Eaad aangaan, spreker hoopt toch wel, dat de Eaad te weten zal komen, hoe voor de toekomst de verhouding op het Gymnasium verder zal zijn. Gezien hetgeen zich hier heeft afgespeeld, is het voorshands een open vraag of daarin een alleszins redelijk inzicht kan worden verkregen. Wel staat vast, dat het zeer moeilijk zal zijn, van Curatoren eenerzijds en rector en leeraren anderzijds één geheel te vormen, indien op dezelfde wijze wordt voortgegaan. Hoe zal dit in de toekomst zijn? Dit is niet alleen voor den rector, ook voor den volgenden rector, en voor de leeraren maar ook voor de Curatoren niet mogelijk, tenzij getracht wordt, op een andere wijze deze zaak in goede banen te leiden. Nu zit men toch wel met de moeilijk heid, dat men hier met een Curatorium te doen heeft, dat zijn bevoegdheden aan een zeer oude traditie ontleent en zoo groote bevoegdheden heeft, b.v. ten aanzien van be noemingen en bevordering van leerlingen, dat men zich moet afvragen, of dit geen moeilijkheden geeft, indien er een rector is, die op zijn stuk blijft staan. Spreker zal daarom

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 3