46 MAANDAG 8 APEIL 1940. Benoeming regent H. G.- of Arme Wees- en Kinderhuis. (Voorzitter c.a.) De Voorzitter verzoekt den heeren Oostveen, Donders, Eskens en Eiedel het stembureau te vormen. Wordt benoemd de heer Mr. S. Eozemond met 18 stemmen; de heer Jhr. C. C. Eöell verkreeg 12 stemmen. II. Benoeming van een lid van de Commissie van Schatting voor het Grondbedrijf. (40) Wordt benoemd de heer B. Buurman met algemeene (30) stemmen. De heeren Veenendaal en Koole komen na de stemmingen ter vergadering. III. Voorstel tot het verlengen van de aanstelling van Mej. E. Baphaël, als tijdelijk leerares in het Franseh aan de Iloogerc Burgerschool voor Meisjes. (41) IV. Voorstel tot het verleenen van ontslag aan Mej. S. M. Grünloli en Mej. M. S. den Blaauwen, onderscheidenlijk als onderwijzeres aan de opleidingsschool voor u.l.o. aan de Langcbrug B. en de o.l. school aan den Zuidsingel A. (42) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen III en IV besloten. V. Praeadvics op het verzoek van Dr. D. E. Bosselaar, om ontslag als Bcctor van het Gymnasium. (43) De heer Tepe zegt, dat de geruchten, die naar aanleiding van het heengaan van dr. Bosselaar als rector van het stede lijk Gymnasium onder de burgerij en in de pers de ronde doen, Burgemeester en Wethouders aanleiding geven eenige op merkingen te maken. Deze geruchten toch, waarvan de bronnen volkomen oncontroleerbaar zijn en die, naar het College uitdrukkelijk is verklaard, niet afkomstig zijn van de betrokken partijen, zouden groote schade kunnen doen aan de reputatie van het Gymnasium. Er wordt geïnsinueerd, dat het college van Curatoren zich bevoegdheden zou aan matigen, die de zijne niet zijn, en dat het rector en leeraren maatregelen zou willen opleggen, die door dezen niet worden gewenscht. Dit is zeer positief in strijd met de feiten. Vast staat, dat curatoren niets hebben gedaan in strijd met de be voegdheden, die wet en verordening hun geven, doch integen deel getracht hebben de hun daarbij opgelegde plichten in vollen omvang na te komen. Hierbij is een absoluut normaal verschijnsel, verschil van inzicht gebleken tusschen Cura toren eenerzijds en rector en leeraren anderzijds. Dit verschil van inzicht leidde tot misverstand omtrent bedoelingen en een verschillende waardeering daarvan deed een conflict ont staan zonder dat partijen of een der partijen zich bewust waren of was, dat de andere zijde zich gegriefd voelde. Bij een tijdig onderkennen van dergelijke moeilijkheden kan in de meeste gevallen het inroepen van bemiddeling genezing brengen, terwijl het op den juisten tijd en op de juiste plaats uiten van grieven verhelderend kan werken. De rector heeft stellig verklaard, dat de mogelijkheid om door bemiddeling van het Gemeentebestuur de standpunten tot elkaar te bren gen vóór zijn sollicitatie naar Utrecht nog bestond, doch dat aan een dergelijk intermediair geen behoefte gevoelde. Zoo de heer Bosselaar, hoewel erkennende dat Curatoren niets hebben gedaan in strijd met de bevoegdheden, die wet en verordening hun geven, in zijn verhouding tot Curatoren toch een reden heeft gezien om heen te gaan, dan is dit een zuiver persoonlijke waardeering van de feiten door hem, die spreker uiteraard voor zijn rekening moet laten. Het College heeft de stellige overtuiging, dat aan een vruchtbare samen werking in het belang van het Gymnasium tusschen dit College van Curatoren en een rector niets in den weg staat. De heer Beekenkamp zegt, dat het College op bl. 54 van de Memorie van Antwoord inzake de begrooting voor 1940 ten stelligste ontkent de juistheid van de geruchten omtrent bepaalde moeilijkheden, die gerezen zouden zijn tusschen Curatoren en Eector van het Gymnasium. Een bewering, waarvan de stelligheid in het licht van dit voorstel wel te denken geeft, en wel eigenaardig aandoet. Had de Wethouder van Onderwijs zich toen de moeite gegeven, den werkelijken omvang van het meeningsverschil en den aard van het misverstand inderdaad te peilen, en dit zoo mogelijk tot zijn ware proporties terug te brengen en uit den weg te ruimen, dan zou naar spreker vertrouwt, dit voorstel thans niet aan de orde zijn geweest. Het College sprak destijds van „geringe verschillen" en „mogelijke misverstanden", en noemde „volkomen onjuist" de suggestie, alsof er op het Gymnasium Ontslag van Dr. D. E. Bosselaar als Bector v. li. Gymnasium. (Beekenkamp.) indertijd zeer ongunstige toestanden zouden zijn. Uit de feiten, die den Eaad nu bekend zijn, blijkt wel dat die meeningsverschillen ingrijpender waren dan het College inderdaad meende. Spreker meent dan ook dat er, ondanks de zooeven door den Wethouder afgelegde verklaring, reden was geweest zich op de hoogte te stellen van de mogelijkheid, beide standpunten tot elkaar te brengen. Dit is evenwel niet gebeurd. Toen in Utrecht een vacature ontstond, besloot dr. Bosse laar daarheen te solliciteerenhij werd als No. 1 op de voor dracht geplaatst en door den gemeenteraad van Utrecht met algemeene stemmen benoemd, welke benoeming hij heeft aangenomen. Insiders in het wereldje van het Leidsche Gymnasium weten, welke uitwerking dit bericht heeft gehad. Spontaan werden stappen gedaan om dr. Bosselaar tot blijven te bewegen. De leerlingen zetten een actie op touw; de ouders der leerlingen zonden een adres; curatoren hebben gepoogd dr. Bosselaar van zijn besluit terug te brengen en ook de Burgemeester heeft zijn krachten aangewend, om dr. Bosselaar als rector van het Leidsche Gymnasium te behouden. Dit alles heeft niet mogen baten. Vergist spreker zich niet, dan is hij in den Eaad de eenige oud-leerling van dezen zeer gewaardeerden rector, die een voortreffelijk docent is en voor zijn leerlingen een vaderlijke vriend is geweest; slechts zeer noode ziet men dezen rector heengaan. De qualiteit van oud-leerling geeft spreker wellicht meer dan iemand anders het recht, ja, maakt het hem tot een plicht, in den Eaad de tolk te zijn van de alumni van dit Gymnasium en te gewagen van de groote verplichtingen, die zij hebben jegens dr. Bosselaar, die er op eminente wijze in geslaagd is hen in te leiden en in te wijden in de sfeer van de klassieke schoonheid. Beter dan een van zijn mede- Eaadsleden kan spreker aanvoelen, wat het Gymnasium zal missen door het heengaan van dr. Bosselaar. Juist daarom heeft het spreker pijnlijk getroffen, dat in het praeadvies van het College met geen enkel woord tot uitdrukking is gebracht, dat dit heengaan voor het Gym nasium een gevoelig verlies beteekentdeze pijnlijke indruk is nog versterkt door de verklaring, zooeven afgelegd door den Wethouder van Onderwijs, die daarin wel een en ander in het midden heeft gebracht over de kwestie, die aan het •verzoek om ontslag ten grondslag ligt, maar met geen enkel woord heeft gerept van de verdiensten en de beteekenis van dr. Bosselaar als rector van het Leidsche Gymnasium. Wellicht zal men spreker tegenwerpen, dat het geen gewoonte en geen gebruik is, bij het ontslag van verdienste lijke of zeer verdienstelijke ambtenaren af te wijken van de traditioneele formuleering, „dat tegen de verleening van het gevraagde ontslag geen bezwaar bestaat". Men schijnt zich echter ditmaal niet te hebben gerealiseerd, dat tegen deze ietwat stroeve en koele formuleering in het onderhavige geval bezwaar kon bestaan en zij aanleiding kon geven tot het misverstand, dat het College min of meer aan de zijde van het College van Curatoren stond. Intusschen is spreker er zeker van, dat door de verklaring, zooeven door den Wethouder afgelegd, dit misverstand, deze fluistercampagne de kop is ingedrukt. Het ware spreker echter liever geweest, indien in het praeadvies tot uitdrukking was gebracht, zij het ook met een enkel woord, dat dr. Bosselaar voor het Leidsche Gymnasium groote verdiensten heeft gehad. Nu het College dit heeft nagelaten, acht spreker het als oud-leerling zeer zeker zijn plicht te doen, wat de opstellers van het praeadvies hadden moeten doen, d. w. z. dr. Bosselaar niet te laten vertrekken zonder eenige discussie maar, coram publico, van den Eaad uit hulde te brengen voor wat hij heeft gedaan en is geweest in het belang van het Leidsche Gymnasium. In de rij van zijn illustere voorgangers zal de naam van dr. Bosselaar naast dien van v. d. Mey en Beversen tot in lengte van jaren met eere worden genoemd. Spreker herinnert aan het woord van Hieronymus, den schutspatroon van het Utrechtsche gymnasium, dat het van wijsheid getuigt als men weet te spreken, maar ook weet te zwijgen op het juiste oogenblik. Onnut, zoo zeide diezelfde kerkvader, is het woord, dat dienstig is noch voor hem die spreekt, noch voor hen die luisteren. Thans vraagt spreker zich af, of hij aan hetgeen hij heeft gezegd nog iets zal toe voegen en of hij zal ingaan op de suggestie, die „het 36ste Eaadslid" in zijn niet zelden interessante beschouwingen heeft gegeven ten aanzien van de onderwerpelijke kwestie, en zich tot tolk zal maken van degenen, die wenschen, dat een onderzoek zal worden ingesteld naar datgene, wat geschied of niet geschied is. Het zou weinig baten, of de Eaad zich vandaag zou gaan vermeien in de vraag van de competentie van Curatoren. Deze bevoegdheid gaat zeer ver; men raadplege terzake de desbetreffende verordening en ook de Hoogeronderwijswet,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 2