56
MAANDAG 8
APRIL 1940.
Intcrpellatic-Veenenda.nl; propaganda voor openbare school.
(Veenendaal c.a.)
Indien deze circulaire symptomatisch is, wat spreker
niet hoopt, is de zaak niet van beperkte beteekenis en is
het goed, dat de Raad haar bespreekt.
Uit deze discussie is wel gebleken, dat spreker het accent
goed heeft gelegd, toen hij zei, dat de Raad er niets mede
te maken heeft, wanneer menschen, die tegenover de ge
meente geen verantwoordelijkheid dragen, misschien op
onverantwoordelijke wijze propaganda maken. De heer
Koole doelde n.l. op de circulaire (melkfondscirculaire),
die buiten medeweten van het desbetreffende schoolbestuur
en tegen den wensc.h van dat bestuur in door een groep van
ouders, of enkele ouders of een van de ouders van leerlingen
van het bijzonder onderwijs is verspreid. Het bestuur heeft
dan ook zijn afkeuring uitgesproken over die circulaire.
Moet men in den Raad nu spreken over een circulaire van
een groep ouders, die ten onrechte is uitgegaan? In het
geheel niet; de Raad noch het schoolbestuur heeft daarvoor
eenige verantwoordelijkheidspreker keurt, dat even goed
af als het bestuur van die bijzondere school. Men moet
in den Raad echter spreken over de taak van het gemeente
bestuur op het gebied van het openbaar onderwijs. Men
mag wel propaganda maken voor het openbaar onderwijs,
maar dat mag niet geschieden, en zeker niet op deze wijze,
door personeel van de openbare scholen. En dit gebeurt
in veel ruimer mate dan het geschiedt door de besturen van
de bijzondere scholen, niet alleen door circulaires maar
ook door regelmatig huisbezoek. Men kan dit niet beschouwen
als een reactie op de propaganda voor het bijzonder onderwijs.
Wanneer men zich- bij de propaganda moet beperken, zal
de liefhebberij voor die propaganda vanzelf wel minder
worden. Het gaat er voor spreker niet om, te hakken op
de openbare school; wanneer spreker de openbare school
had willen beknotten, had hij inderdaad beter niet over
deze circulaire kunnen spreken; een dergelijke circulaire
doet meer kwaad dan goed. Wanneer men dergelijke circu
laires vrij laat verzenden, zullen de voorstanders van het
openbaar onderwijs zich afvragen, of zij aan schoolhoofden
van een dergelijke mentaliteit hun kinderen moeten toe
vertrouwen. Als Raadslid heeft spreker de belangen van het
openbaar onderwijs te bevorderen en bovendien mag hij
verontwaardigd zijn over dergelijke circulaires, afgezien nog
van de belangen van het openbaar onderwijs. Het huis
bezoek moet beperkt wordende argumenten moeten kunnen
worden gewogen. Dit is zeer moeilijk; men kan niet nagaan
wat bij huisbezoek wordt gezegd. In elk geval kan wel worden
nagegaan wat schriftelijk uitgaat. Spreker zou wel geneigd
zijn, de voorgenomen indiening van zijn motie achterwege
te laten, wanneer de Wethouder de positieve toezegging zou
kunnen doen, dat in het vervolg alle schriftelijke stukken
van het personeel of van de hoofden van de gemeentelijke
scholen, voorzoover ze speciaal ter aanbeveling van de
openbare school dienen, vooraf zullen worden geviseerd
door den Wethouder van Onderwijs.
Spreker neemt aan, dit in antwoord aan den heer Koole,
dat de heer van Schaik niet bedoeld heeft te grieven. Dit
ligt al opgesloten in de door spreker gebezigde woorden,
dat hij hoopte dat de heer van Schaik een ongelukkig oogen-
blik heeft gehad. Maar het heeft toch wel dit gevolg gehad.
Volgens den heer Koole behooren vele kinderen, die
thans op de bijzondere scholen gaan, daar niet thuis. Spreker
is benieuwd, die statistieken van den heer Koole te zien.
De Wethouder heeft een zeer optimistischen kijk op het
personeel van de openbare scholen. Dit verheugt spreker;
spreker heeft zeer weinig contact met die heeren en wanneer
dit optimisme inderdaad gerechtvaardigd kan blijken, dan
kan spreker niet anders dan zich daarin verheugen. Afgezien
van deze optimistische visie zou spreker gaarne willen,
dat het besluit werd genomen, dat al dergelijke circulaires
voor de eventueele verspreiding door den Wethouder van
Onderwijs moeten worden geviseerd. Wanneer deze toe
zegging wordt gedaan, neemt spreker aan, dat de Raad
in het algemeen het met den inhoud van de motie eens is
en is hij bereid haar in te trekken.
De heer Wilmer geeft den heer Veenendaal in overweging
de motie in te trekken. Het moet vrijwel overbodig worden
geacht om datgene, wat de heer Veenendaal wenscht, in
een motie te belichamen. Men dient een motie in, wanneer
men de behoefte gevoelt om den Raad in de gelegenheid
te stellen zich uit te spreken. Deze behoefte kan op het oogen-
blik ten eenen male niet bestaan, omdat de Raad zich reeds
van verschillende zijden heeft uitgesproken. Niemand heeft
den inhoud van de circulaire verdedigd. Het is volkomen
overbodig, dat de Raad in een motie uitspreekt, gelijk de
heer Veenendaal het vraagt, het met den inhoud van de
circulaire niet eens te zijn. Bovendien is het gewenscht,
Interpellatie-Veenendaalpropaganda voor openbare school.
(Wilmer e.a.)
dat een motie als deze aan de leden ter inzage wordt ver
strekt, alvorens zij in stemming wordt gebracht. Spreker
kan zich voorstellen, dat het vooral bij moties als deze
op een enkel woord kan aankomen. Zoo leest spreker in de
motie (wat hij, had hij niet de eer naast den voorsteller er
van te zitten, misschien niet zou hebben geweten of wel
licht niet zou hebben onthouden), dat geen propaganda
mag worden gevoerd, welke rechtstreeks tegen het bijzonder
onderwijs is gericht. Spreker kan zich echter voorstellen,
dat tegen het bijzonder onderwijs rechtstreeks propaganda
wordt gevoerd, welke ook door de voorstanders van dit
onderwijs kan worden verdragen; zulke propaganda behoeft
niet per se en onder alle omstandigheden verboden te zijn.
De heer Veenendaal Door gemeentepersoneel?
De heer Wilmer zegt, dat als het gemeentepersoneel
propaganda voor het openbaar onderwijs mag maken, het
niet neutraal optreedt; heeft de heer Veenendaal tegen het
laatste bezwaar, dan moet hij voorstellen het maken van
propaganda te verbieden, maar de heer Veenendaal zegt
in zijn motie: „De Raad spreekt uit, dat de propaganda
van het personeel der gemeentescholen, in woord en geschrift,
onder de ouders van kinderen ter bevordering van het
openbaar onderwijs in het algemeen of zijn school in het
bijzonder" en stelt zich dus op het standpunt, dat het per
soneel der gemeentescholen propaganda mag voeren.
De lieer Veenendaal Voor goed onderwijs!
De heer Wilmer merkt op, dat de heer Veenendaal het
nu rectificeert; in de motie staat echter „of van zijn school
in het bijzonder." Het komt in dezen dikwijls op een enkel
woord aan.
Spreker kan zich wel vereenigen met de suggestie van
den heer Veenendaal, dat schriftelijke propaganda vóór
de verspreiding aan het College ter inzage moet worden
gegeven. Het is niet sprekers bedoeling het College te vragen,
onmiddellijk een toezegging in dezen geest te doen. Wel
is het gewenscht, dat het College deze suggestie in ernstige
overweging neemt en te zijnftr tijd den Raad het resultaat
van deze overweging mededeelt. Spreker heeft bij wijze
van interruptie hooren zeggen, dat een dergeüjke maat
regel te ver zou gaan, omdat de bijzondere scholen het ook
niet zouden doen, maar spreker zou het buitengewoon
vreemd vinden, indien hij, ware hij lid van het bestuur
eener bijzondere school, op een goeden dag vernam, dat
het hoofd dier school een circulaire had verspreid, zonder
dat spreker daarvan te voren op de hoogte was gesteld,
in welk geval spreker het hoofd zou vragen, of dit niet van
te voren met het bestuur daarover had kunnen spreken.
Ook het College moet het zeer vreemd vinden, indien buiten
zijn voorkennis een circulaire wordt verspreid door een
hoofd eener gemeentelijke school, dus door een ambtenaar
der gemeente.
De heer Koole zegt, dat er vóór de verschijning van deze
circulaire voor de bijzondere schoolbesturen nooit aan
leiding geweest is over de door het personeel van de open
bare scholen gevoerde propaganda ook maar één enkele
opmerking te maken. Het hoofd der school, ter verantwoor
ding geroepen, heeft zelf ook verklaard, dat hij die zinsnede
er beter uit had kunnen laten, en heeft beloofd dat hij,
wanneer hij weer een circulaire uitgeeft, het den Wethouder
zal laten lezen. Er is dus geen enkele aanleiding voor den
interpellant om deze zaak verder door te zetten en het
onderwijzend personeel onder controle te zetten.
De heer Veenendaal vroeg een bewijs voor de juistheid
van sprekers bewering, dat op de bijzondere scholen vele
kinderen zijn, die daar niet thuis behooren. Spreker wijst
dan op het feit, dat op de school Pasteurstraat voor eenige
jaren op 1 Mei 67 kinderen thuisgebleven zijn en dat de
ouders van de kinderen op de school aan het Plantsoen
een circulaire hebben ontvangen, waarin hun werd mede
gedeeld, dat het niet aanging hun kinderen ter gelegenheid
van de viering van den sociaal-democratischen feestdag
op 1 Mei thuis te houden.
De heer Tepe antwoordt den heer Veenendaal, die er op
aandrong in het vervolg alle uit te zenden circulaires te doen
viseeren door den Wethouder, dat spreker niet een bewijs
van wantrouwen ten aanzien van de schoolhoofden in Leiden
heeft willen stellen; daarom heeft spreker zijn antwoord
aldus geformuleerd. Spreker heeft zich echter reeds lang
voorgenomen om in een vergadering van de schoolhoofden,
die spreker van tijd tot tijd bijeenroept, deze quaestie te