54 MAANDAG 8 APEIL 1940. Interpellatie-Veenendaalpropaganda voor openbare school, (van Bemmelen c.a.) Onderwijs heeft spreker in den laatsten tijd eenige malen de aandacht kunnen vestigen op het feit, dat het bijzonder onderwijs altijd weer zijn eigen besturen en de eigen zorg van de ouders voor de bijzondere scholen heeft, waartegenover het openbaar onderwijs slechts met moeite het zijne kan stel len. Daaraan is niets te doen. Het is spreker bekend, dat het gemeentebestuur dit ook inziet en zijn best doet om de open bare school in den concurrentiestrijd tegen de bijzondere school en ook overigens op peil te houden. Daardoor heeft de openbare school zonder twijfel toch al een zeer moeilijk be staan en voert zij een zeer moeilijken strijd. En wanneer dan een enkelen keer een hoofd van zulk een openbare school gevoelt, dat hij den strijd bijna niet kan volhouden, dat hij staat tegenover scholen, die al het nieuwe kunnen bieden, die geheel nieuw geoutilleerd zijn, terwijl hij dikwijls met een oud schoolgebouw moet werken, dat, omdat het nog bruikbaar is, niet door een nieuw vervangen wordt, wanneer hij zich dan ook weieens geërgerd heeft aan het feit dat het wordt voorgesteld alsof op de openbare school de kinderen opgeleid worden tot alle mogelijke verkeerdheden, dan is het begrijpe lijk, al is het niet goed te keuren, dat hij zijnerzijds eindelijk eens propaganda daartegenover heeft willen stellen. Dit is niet goed te keuren, en de wijze waarop de heer van Schaik het gedaan heeft, is zeker af te keuren, maar het is begrijpelijk dat de hoofden van openbare scholen af en toe weieens zeer verontrust zijn over het lot van hun school. Daarom is er, gehoord het antwoord van den Wethouder, op het oogenblik zeker geen aanleiding aan deze zaak een dergelijke motie te ver binden, als door den heer Yeenendaal thans wordt voorgesteld. De heer Koole zegt, dat de sociaal-democraten altijd hun loyale medewerking hebben verleend ten aanzien van de uit voering van de financieele gelijkstelling van openbaar en bij zonder onderwijs, zooals deze is neergelegd in de Lageronder- wijswet 1920, behalve natuurlijk wanneer zij de stichting van nieuwe scholen duidelijk overbodig achtten. De sociaal democraten hebben echter altijd hun medewerking ver leend aan de financieele gelijkstelling; uitspraken van per sonen of van groepen van personen, die in strijd zijn met deze opvatting, nemen zij niet voor hun verantwoording. Spreker kan zich indenken, dat sommige passages uit deze circulaire de bijzondere schoolbesturen eenigszins gegriefd hebben. Maar ligt het nu op den weg van hen, die gegriefd zijn, den schrijver van de circulaire nog zwaarder te grieven dan hij hen gegriefd heeft? Yoor spreker staat vast, dat de heer van Schaik de bijzondere schoolbesturen niet heeft willen grieven. Men noemt het hier minderwaardig, maar was het niet beter geweest, hier te spreken van afkeurenswaardig? Door te spreken van minderwaardig heeft men den heer van Schaik zwaar gegriefd. Met te wijzen op Oostenrijk bedoelde de heer van Schaik het volgende. In Oostenrijk waren voorheen drie volksgroepen, de Katholieken, de sociaal-democraten en de Protestantsch-christelijken. De samenwerking van deze drie groepen heeft nooit kunnen leiden tot een goed regeerbeleid de groepen waren van elkaar vervreemd. Nu heeft de heer van Schaik bedoeld te zeggen dat, wanneer de kinderen in groepen worden opgevoed, zij van elkaar vervreemden. Nu heeft de heer Veenendaal gesproken over de propaganda voor het openbaar onderwijs, maar onmiddellijk na de invoering van de financieele gelijkstelling zijn niet alleen de school besturen, maar ook de schoolhoofden en het onderwijzend personeel van het bijzonder onderwijs op bezoek gegaan bij andersdenkenden, en vooral bij ouders, wier kinderen op de openbare school waren, om hen te bewegen de kinderen de bijzondere school te doen bezoeken. Spreker durft beweren, dat op het oogenblik bij het bij zonder onderwijs 40 van de ouders, die een school van een bepaalde richting voor hun kinderen hebben gevraagd, niet de godsdienstige overtuiging zijn toegedaan van hen, voor wier kinderen de school eigenlijk bestemd is. De motieven van bedoelde ouders zijn niet steeds van principieelen aard: dezen zenden hun kinderen naar de bijzondere school, omdat zij beter geoutilleerd is dan de openbare school in hun omgeving, anderen doen het, omdat de bijzondere school op een uit verkeersoogpunt veiliger plaats ligt, weer anderen zijn afge gaan op de circulaire, waarin over het verstrekken van melk, eieren en fruit aan de leerlingen wordt gesproken. Het staat voor spreker vast, dat de propaganda, welke door het personeel van de openbare scholen op het oogenblik voor het openbaar onderwijs wordt gevoerd, niet kan staan in de schaduw van wat door het onderwijzend personeel van het bijzonder onderwijs wordt gedaan. Indien de heer Veenendaal zich in zijn repliek had bepaald tot het antwoord van den Wethouder, zou spreker er geen bezwaar tegen hebben gehad, maar spreker heeft er ernstig bezwaar tegen, dat de heer Veenendaal nu den Baad wil doen Interpellatie-Veenendaal; propaganda voor openbare school. (Koole e.a.) besluiten het onderwijzend personeel van de openbare school zoo te knechten, dat het niets meer in het belang van de propaganda voor deze school mag verrichten. De heer AVilmcr verklaart, dat het volstrekt buiten zijn bedoeling ligt den schrijver van de circulaire noodeloos te grieven en hij wil zelfs aannemen, dat de heer van Schaik het niet zoo slecht heeft bedoeld als hij het heeft geschreven. Men gaat echter veel te ver, wanneer men het doet voor komen, gelijk de heeren van Bemmelen en Koole het deden, alsof de schrijver van het strooibiljet en de openbare school, welke hij verdedigt en vertegenwoordigt, het voorwerp van grievende aanvallen zijn. Volgens den heer van Bemmelen is men op een gevaarlijken weg met het hakken op de open bare school. Indien er echter van „hakken" sprake is, geldt het niet de openbare school, maar gaat het om de bijzondere school en dan is de uitdrukking „hakken" nog veel te slap. In deze circulaire wordt niets meer of minder gezegd wan neer men het niet zoo bedoeld heeft, weet men zijn bedoeling al heel slecht uit te drukken dan dat een eventueel verlies van de nationale zelfstandigheid de schuld zal zijn van de katholieken en de protestantsch-christelijken, die er bijzon dere scholen op na houden. Spreker vraagt of in den Baad één woord is gesproken, dat voor het openbaar onderwijs even grievend is, als deze circulaire voor het bijzonder onderwijs. De heer Koole zeide, dat de propaganda voor de openbare school nog niet in de schaduw van de propaganda voor de bijzondere school kan staan. Deed zij het maar, zegt spreker, zij zou door het licht van de propaganda voor de bijzondere school niet komen tot circulaires als thans verspreid zijn. De schrijver van deze circulaire kan het beter bedoeld hebben, maar men heeft rekening te houden met het feit, dat de circulaire in een groot deel van de stad is verspreid en daar, voor zoover het van den schrijver afhangt, antipathie tegen het bijzonder onderwijs (niet het neutrale, maar speciaal het katholieke en protestantsch-christelijke) heeft gewekt, omdat dit de vrijheid van het volk op het spel zou zetten en Nederland de afschrikwekkende ervaringen zou laten opdoen, welke men in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije heeft opgedaan. Wanneer zulk een circulaire tegen het bijzonder onderwijs verspreid wordt, moet men niet de rollen omkeeren en zeggen er wordt gehakt op het openbaar onderwijs. Ook is het ten eenen male onwaar, zooals de heer van Bemmelen zeide, dat de openbare scholen zooveel minder geoutilleerd zijn. Er zijn bij het openbaar onderwijs oude en nieuwe scholen, en evenzoo bij het bijzonder onderwijs. Te zeggen, dat in Leiden het openbaar onderwijs minder geoutil leerd zou zijn dan het bijzonder onderwijs in het algemeen, is een bestrijding van het openbaar onderwijs, die spreker niet voor zijn verantwoording zou willen nemen. Naar sprekers meening is het openbaar onderwijs in Leiden niet minder goed geoutilleerd, dan het bijzonder onderwijs. Wie het anders zegt, belastert eigenlijk het openbaar onderwijs. Spreker waardeert liet standpunt, door het College inge nomen; gezien de omstandigheden, waarin het College ver keerde, is hij daarvoor zeer erkentelijk. Het College keurt deze circulaire unaniem af. In de eerste plaats spreker hoopt, dat dit niet de eenige reden is omdat ze in strijd is met den eerbied, verschuldigd aan de overtuiging van anders denkenden, welk gemis aan eerbied tot uiting komt door lasterlijke fantasie te stellen in plaats van waarheid. Spreker zou het echter op prijs stellen, wanneer het College kon ver klaren deze circulaire ook om een andere reden te hebben afgekeurd, nl. deze, dat een ambtenaar q.q., dus in zijn functie, strijd voert tegen de technische onderwijspolitiek van het gemeentebestuur. Deze technische onderwij spobtiek kan door ieder, ook door den schrijver van bedoelde circulaire bestreden worden, maar niet in zijn qualiteit van schoolhoofd, van ambtenaar, van deel van het gemeentebestuur. Spreker leest nl. in deze circulaire: „In 't belang van Uw kind kiest U natuurlijk een school, waar het zo goed mogelijk wordt onderwezen. Vele Ouders kiezen daarom bij voorkeur een Opleidings school." Hier wordt den ouders gesuggereerd, dat zij een opleidings school moeten kiezen. Dit nu is lijnrecht in strijd met de technische, de paedagogische onderwijspolitiek van het ge meentebestuur, welke altijd hierop gericht is om verschillende kinderen in hun eigen belang niet te zenden naar een oplei dingsschool, maar naar een school voor eindonderwijs. Het is geenszins sprekers bedoeling geweest den schrijver van deze circulaire noodeloos te grieven; spreker wil zelfs aanvaarden, dat hij het beter heeft bedoeld dan hij geschreven heeft, maar de circulaire zooals ze geschreven is, moet in zeer hooge mate afkeurenswaardig worden genoemd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 10