MAANDAG 11 MAAET 1940
37
Dekking tekort begrooting-1940.
(Donders.)
zijn met het aanwenden van de winsten uit de bedrijven.
Voorts stelt het College een post voor van 8.000.te
vinden door verhaal op de bezittingen van patiënten in
krankzinnigengestichten. Had dit nu niet bezien kunnen
worden bij het opstellen van de begrooting zelf? Dit voorstel
kan toch niet gebaseerd zijn op een nader onderzoek. Het
betreft hier immers patiënten, die reeds geruimen tijd in
krankzinnigengestichten worden verpleegd. Daarvan zal men
bij het samenstellen van de begrooting toch wel reeds alles
geweten hebben. Hoe is het mogelijk, dat deze post nu ineens
8.000.geraamd kan worden?
In dit beperkte raam van 100.000.wordt vanzelf
sprekend niet gesproken over het aanwenden van reserves;
ze zijn bovendien vrijwel uitgeput; misschien iets minder
vanzelfsprekend is, dat niet gesproken wordt over versobering,
dat althans geen pogingen in die richting worden aangewend.
Eenige kleinere uitgaafposten worden iets lager geraamd,
maar men ontdekt geen fikschen greep in een of anderen
post, welke tot aanzienlijke versobering zou kunnen leiden.
Van versobering zou men eigenlijk alleen kunnen spreken
bij volgnr. 471.
Blijkens de toelichting is de verlaging van dit volgnummer
(jaarwedden en wedden der onderwijzers van het openbaar
buitengewoon lager onderwijs) het gevolg van het voornemen
om aan de vakonderwijzeressen, verbonden aan de openbare
school voor buitengewoon l.o., ontslag te verleenen. Dit is
een vooruitloopen op een beslissing, welke de moeite van het
afzonderlijk bespreken waard ware geweest. Hier wreekt
zich nu een behandeling op zóó korten termijn.
Overigens kan spreker begrijpen, dat, waar deze geheele
zaak in zoo korten tijd moest tot stand komen, het College
niet veel mogelijkheden heeft gezien om bezuinigingsonder-
werpen van groote allure aan te pakken.
Naar aanleiding van dit voorstel wenscht spreker toch nog
wel iets over de versobering in het algemeen te zeggen.
Spreker doet dit speciaal in verband met hetgeen dienaan
gaande in de Eerste Kamer der Staten-Generaal bij de be
handeling van de begrooting van het Departement van
Economische Zaken voor 1940 is betoogd. De Minister van
Economische Zaken heeft in de vergadering van de Eerste
Kamer van 23 Februari j .1. er op gewezen, dat de economische
perspectieven voor Nederland allesbehalve gunstig zijn en
dat het niet uitgesloten is, dat men binnen eenige maanden
voor maatregelen zal komen te staan, waarbij alle theorie
over versobering volkomen theorie zal zijn en de practijk die
versobering wel zal opleggen. De Minister wijst er dan op,
dat dit niet wil zeggen dat daarom nu maar niet meer over
versobering als zoodanig moet worden gesproken, maar dat
men bij die versobering een zekere differentiatie zal moeten
toepassen, en hij omschrijft dit als volgt:
„Wanneer de heer Heldring, in beeldspraak, gesproken
heeft over het aanhalen van den buikriem, dan is dat natuur
lijk niet bedoeld ten aanzien van de minst draagkrachtigen,
die dat inderdaad als een hoon zouden voelen, maar dan is
dat bedoeld als algemeen beeld, waarbij ik overtuigd ben, dat
deze geachte afgevaardigde ook zou willen differentieeren en
zeggen: degenen, die het het best hebben, zullen dit het
meest moeten doen. En als de heer de la Bella zegt: bij ver
sobering moet men vooral niet in de eerste plaats denken
aan de arbeiders, dan is ook daarmede de Eegeering het eens.
De minst draagkrachtigen zullen aan deze moeilijkheden het
minst mede moeten doen. Men moet niet het eerst aan de
arbeiders denken, maar men moet ook niet de arbeiders
de heer de la Bella heeft dit ook niet gezegd geheel ver-
waarloozen, want de beter gesitueerde arbeiders zullen even
goed hun offer moeten brengen als de minder goed gesitueerde
middenstanders, boeren e.d.".
In dezen geest is ook in dezen Eaad gesproken bij de
behandeling van de begrooting voor 1940. De heer Wilmer
heeft er toen op gewezen, en dit is door spreker overgenomen,
dat men niet in de eerste plaats bezuiniging moet gaan
toepassen op de minst draagkrachtigen en op de sociaal
noodzakelijke uitgaven. Maar spreker heeft er dit nog aan
toegevoegdnu zijn wij nog vrijLeiden is financieel nu nog
onafhankelijkwanneer men zich nu ernstig bezint op ver
sobering, dan kan men de versobering leiden in de banen, die
men zelf wil, dan kan men de versobering differentieeren.
Wanneer men nu echter niet op ernstige wijze versobert,
dan zal Leiden licht in een dwangpositie geraken en dan
zal geen sprake meer zijn van versobering, maar van afbraak.
Dan lijdt het geen twijfel of onder dergelijke omstandigheid
zullen juist de minst draagkrachtigen het meest in het gedrang
komen. Spreker geeft daarom het College nogmaals in over
weging het oog toch vooral gevestigd te houden op ver
sobering.
Aan belastingverhooging heeft het College bij dit voorstel
Dekking tekort begrooting-1940.
(Donders e.a.)
ook niet gedacht, hoewel de vraag gewettigd zou zijn, of het,
juist met het oog op de door het College in dit opzicht na
gestreefde geleidelijkheid, niet verstandig ware geweest in
deze voorstellen een kleine belastingverhooging te verwerken,
in den vorm van verhooging van de opcenten op de gemeente
fondsbelasting. Spreker vreest, dat de geleidelijkheid, die het
College nastreeft, al te geleidelijk zal blijken. Spreker kan
zich niettemin voorstellen, dat het College in het raam van
deze voorstellen niet met een voorstel tot belastingverhooging
gekomen is. Immers voor 1940 heeft er al een belasting
verhooging plaats gevonden, n.l. van 15 opcenten op de
hoofdsom van de Personeele Belasting.
Het Eijk zal dit jaar bovendien 45 opcenten op de hoofd
som der Inkomstenbelasting heffen, wat een aanmerkelijke
verzwaring beteekent. Tenslotte is het zeker niet uitgesloten,
dat, niet in verband met het sluitend maken van de be
grooting, maar uit een oogpunt van algemeen financieel
beleid in verband met de crisisomstandigheden, veroorzaakt
door den oorlog, nog vóór 1 Mei 1940 tot een nieuwe be
lastingverhooging zal moeten worden besloten.
Indien dit de gedachtengang van het College is geweest,
dan kan spreker zich indenken, dat het College de situatie
nog eens heeft willen aanzien.
Wanneer spreker na een vluchtige beschouwing van het
voorstel meer dan vluchtig kan zij niet geweest zijn, nu
de Eaad slechts twee dagen den tijd heeft gehad de ver
schillende argumenten tegen elkaar afweegt, kan hij tenslotte
besluiten zijn stem aan het voorstel te geven.
De heer Veenendaal zegt, dat de Eaad zeker met ver
heuging heeft kennis genomen van dit voorstel, dat den
schijn wekt, dat het College er in geslaagd is met een inder
daad sluitende begrooting te komen. Deze verheuging wordt
voor spreker wel zeer getemperd, zoo er al iets van over
blijft, wanneer hij kennis neemt van den geleidebrief.
In de eerste plaats sluit spreker zich aan bij de opmerking
van den heer Donders al wil spreker het scherper formu
leeren dat de tijd, die den Eaad ter bestudeering van
deze belangrijke aangelegenheid ter beschikking heeft ge
staan, uitermate kort is geweest en niet evenredig is aan
den tijd, welken het College heeft moeten nemen om deze
voorstellen voor te bereiden. Het zou van meer deferentie
tegenover den Eaad hebben getuigd, wanneer die verhouding
van tijd anders ware geweest. Al kan het College op het
oogenblik misschien niet anders handelen, er is een tijd
geweest, dat het College gelegenheid had, daarin grooten
spoed te betrachten. Voor zoover spreker de stukken kan
nagaan, kan hij niet inzien maar dit is een voorloopige
indruk dat het College deze voorstellen niet eerder had
kunnen indienen.
De blijdschap over de indiening van deze voorstellen wordt
verder getemperd door het feit, dat het College geheel op
het aanvankelijk ingenomen standpunt blijft staan. Spreker
wil het even in herinnering brengen, omdat hij het een zeer
belangrijk punt acht. In den brief ten geleide van de ontwerp-
begrooting voor 1940 heeft het College opgemerkt, dat het
onmogelijk was den post van 106.000.te dekken. In
de Memorie van Antwoord bleef het College op dit standpunt
staan, nadat in de sectie-vergaderingen daartegen bezwaar
was gemaakt en de noodzakelijkheid van dekking was aan
getoond. Bij de mondelinge behandeling van de begrooting
bleek een groot gedeelte van den Eaad het standpunt van
het College te dien aanzien niet te deelen, terwijl ook Gedepu
teerde Staten pressie hebben uitgeoefend; het College heeft
toen toegezegd, alsnog maatregelen tot het dekken van den
post van 106.000.te zullen voorstellen. De tijd, ver-
loopen tusschen de indiening van de Memorie van Antwoord
en de openbare behandeling van de begrooting, kan uiter
aard het College de oplossing van de moeilijkheid niet ge
bracht hebben; daarvan is ook niets gebleken. Spreker
moet aannemen, dat wanneer het College de dekking van den
post van 106.000.onmogelijk achtte, toen het de Memorie
van Antwoord indiende en haar ook nu nog onmogelijk
noemt, het de dekking ook onmogelijk achtte tijdens de
openbare behandeling van de begrooting. Men staat dus
eigenlijk voor een raadsel, nu het College ondanks die onmoge
lijkheid toch op zich heeft genomen dien post te dekken.
Het College achtte het onmogelijk dien post te dekken,
omdat het onder meer belastingverhooging en ingrijpende
versobering niet mogelijk achtte. Men kan daarover van
meening verschillen. Leiden vormt altijd nog een belasting
eiland; men heft in Leiden altijd nog maar 55 opcenten op
de Gemeentefondsbelasting. Het is dus absoluut onjuist te
zeggen, dat belastingverhooging niet mogelijk was. Het
College heeft dit standpunt echter ingenomen en toen schijn
baar toegegeven, dat het wel mogelijk was. Schijnbaar is