34 MAANDAG 11 MAAET 1940. Benoeming lid Commissie van Toezicht M.O. (Key e.a.) houdt op de openbare scholen voor middelbaar onderwijs, werkelijke voorstanders en verdedigers van het openbaar onderwijs op te nemen. Het is niet voldoende bekend, in hoeverre de thans aanbevolen candidaten aan dezen eisch beantwoorden en daarom verzoekt spreker den Wethouder den Eaad op dit punt in te lichten. De heer van Weizen is het eens met die Eaadsleden, die bij het doen van een keuze uit de candidaten vooral letten op de qualiteiten der candidaten. Het gaat hier derhalve om de vraag, of de heer Groeneveld voldoende qualiteiten bezit voor het lidmaatschap van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs; daarop is ook van anti-revo- lutionnaire zijde in dit debat de nadruk gelegd. Het heeft spreker zeer gefrappeerd, dat dit echter van roomsch-katho- lieke en christelijk-historische zijde niet gedaan is. Door den heer Wilmer is in het bijzonder naar voren geschoven het feit, dat hier door de sociaal-democratische Eaadsfractie misbruik van haar bevoegdheden is gemaakt, terwijl de heer Idenburg vooral den nadruk legde op de wenschelijkheid van een harmonische samenwerking in een dergelijke com missie. Dergelijke bijkomstigheden, hoe belangrijk ook op zich zelf, zijn naar sprekers meening in elk geval niet van zoo doorslaggevenden aard, dat daarmede het al of niet wenschelijke van het lidmaatschap van deze Commissie van den heer Groeneveld voldoende gemotiveerd kan worden. De schoen wringt hier naar sprekers meening geheel ergens andershet gaat hier niet om de qualiteiten van de candi daten, maar om hun beginsel. Volgens den heer Beekenkamp moet hier het beginsel niet vooropgesteld worden, maar de qualiteiten van de candidaten. Maar wanneer de quali teiten van de candidaten doorslaggevend zijn, waarom is dan van roomsch-katholieke zijde de quaestie van het dictato riaal optreden van de sociaal-democratische fractie in deze zaak naar voren geschoven? In deze quaestie is het beginsel van de aanbevolenen het meest doorslaggevend, en dan acht spreker het wenschelijk, dat in dergelijke commissies ook vertegenwoordigers van de arbeiders zitting hebben; die kunnen in dergelijke commissies tenminste even vrucht baar werk verrichten als personen, die middelbaar of hooger onderwijs hebben genoten. Juist omdat dit voor spreker het dilemma is, acht hij het verkeerd bij een dergelijke aanbeveling de qualiteiten in de allereerste plaats te stellen; het moet in dit geval wensche lijk worden geacht in de Commissie te doen vertegenwoor digen de richting, welke de belangen van de arbeidersklasse vooropstelt. De heer Tepe heeft van drie zijden de opmerking gehoord, dat men na de aanhouding van deze benoeming in de vorige vergadering een nadere toelichting van het standpunt van het College in zake deze benoeming had verwacht. De heer Idenburg, die zich daarbij zelfs beriep op artikel 209, sub s, van de Gemeentewet, heeft de onjuiste meening verkondigd wat spreker hem volstrekt niet euvel duidt, omdat de heer Idenburg pas sedert korten tijd de Eaadsvergaderingen bijwoont dat het bij het doen van dergelijke benoemingen altijd de gewoonte van het College is geweest, een advies uit te brengen. Dat is in dezen Eaad nog nooit gebeurd. Indien spreker den heer Idenburg op dit punt verkeerd begrepen heeft, zal hij het gaarne van hem vernemen. Dat het College geen schriftelijk advies heeft uitgebracht en zelfs geen advies zal uitbrengen over een zeker gedeelte van de zaak, welke de Eaad thans bezighoudt, is inderdaad hieraan te wijten, dat de voorbereiding van deze zaak voor een gedeelte aan anderen, met name de Commissie van Toezicht zelf, is opgedragen. In de vorige vergadering heeft het College den Eaad voorgesteld de benoeming aan te houden, omdat het spreker en het geheele College was gebleken, dat omtrent deze be noeming allerlei meeningen werden verkondigd in de pers en in particuliere gesprekken, waaruit men moest concludeeren, dat naar het oordeel van hen, die deze meeningen verkon digden, de Commissie van Toezicht geen rekening zou hebben gehouden met het Eaadsbesluit, waarin was vastgelegd, dat in dergelijke commissies de verschillende richtingen zoo veel mogelijk moesten vertegenwoordigd zijn. Hoewel bij spreker persoonlijk omtrent de integriteit van de Commissie van Toezicht volstrekt geen twijfel bestond, heeft hij gemeend zich sterker te moeten wapenen tegen eventueele aanvallen op de Commissie in die richting, door den Eaad voor te stellen, het agendapunt aan te houden, ten einde het College in de gelegenheid te stellen bij de Commissie nadere infor maties omtrent den gang van zaken in te winnen. Het prae- advies van het College is belichaamd in den naderen brief 1 van de Commissie, waarin zij uitdrukkelijk verklaart, hoe de Benoeming lid Commissie van Toezicht M. O* (Tepe e.a.) gang van zaken geweest is. Uit dezen brief blijkt ook ten duidelijkste, dat de Commissie in dezen geenerlei blaam treft en dat mitsdien de Commissie, waar zij wel degelijk haar uiterste best heeft gedaan om een of meer personen van de sociaal-democratische richting te vinden, die door haar ge schikt geacht werden om op de aanbeveling te worden ge plaatst, maar in haar pogingen niet was geslaagd, ook het volle recht had een andere aanbeveling aan den Eaad voor te leggen. Dit feit wordt erkend door het geheele College en in zooverre kan spreker- hieromtrent dus als het advies van het College mededeelen, dat het er van overtuigd is, dat de Commissie in dezen geenerlei blaam treft en geenerlei verwijt aan haar adres gemotiveerd is, dat de Commissie inderdaad haar best gedaan heeft een candidaat van sociaal-democra tische richting te vinden en voorts dat zij, daarin niet ge slaagd zijnde, andere candidaten op de aanbeveling geplaatst heeft. Nu is gevraagd: hoe zal naar de meening van het College de gang van zaken verder moeten zijn, met andere woorden: wie zal benoemd moeten worden? Het College in zijn geheel is van meening, dat het de beslissing daaromtrent aan den Eaad moet overlaten. Voorts staat het College in zijn geheel op het standpunt, dat het op het oogenblik niet gaat over de qualiteiten of de richting van den heer Groeneveld; in tegendeel, het College in zijn geheel zou het toegejuicht hebben, wanneer een sociaal-democraat op de aanbeveling van de commissie geplaatst was; wie dat had moeten zijn, laat het College op het oogenblik dus in het midden; het College wil dus ook in het geheel niet treden in de qualiteiten van de voorgedragenen. Men staat nu echter voor het feit, dat de Commissie zelf geen geschikten candidaat heeft kunnen vinden. Volgens den heer van Eek heeft de Commissie geen andere taak dan alleen om aan te bevelen; de taak van den Eaad is volgens hem een geheel andere, n.l. om de leden aan te wijzen in verband met hun geestesrichting. Maar daarbij vergeet de heer van Eek toch, dat het niet alleen de taak van de Commissie is, iemand aan te bevelen, maar ook om met dengene, die benoemd wordt, samen te werken. Dezen belangrijken factor mag men hierbij niet uit het oog ver liezen. De meerderheid van het College kan de candidatuur van den heer Groeneveld niet steunen, uitsluitend echter op grond van de principes, ontwikkeld door de heeren Wilmer en Idenburg, uitsluitend dus op grond van de dictatoriale wijze, waarop deze candidatuur voorgedragen is, die per slot van rekening hierop neerkomt, dat er noch voor de Commissie noch voor den Eaad een keuze meer is; men wordt met andere woorden gesteld voor het feitdien candidaat hebt gij te benoemen en wanneer gij dien niet benoemt, dan krenkt gij ons. De meerderheid van het College kan dit standpunt, dat zij niet juist acht, niet aanvaarden. De heer van Eek heeft absoluut geen critiek uitgeoefend op het optreden van de Commissie van Toezicht en heeft volmondig erkend, dat zij ernstig gepoogd heeft een sociaal democraat aangewezen te krijgen. De beschouwingen, die gewijd zijn aan de werkzaamheid en de wijze van werken van de Commissie kan spreker echter niet deelen. Evenals den heer Tepe is het spreker bekend, dat de taak van de Commissie niet alleen het aanbevelen van personen, maar ook het samenwerken met de benoemden is. Men denke echter aan de Eaadscommissiënde leden, die door den Eaad voor deze commissiën worden aangewezen, kennen elkaar wel gedeeltelijk als Eaadsleden, maar weten verder van eikaars qualiteiten niets af en ook zij zoeken te komen tot de beste methode van samenwerken. Waarom kan men van de Com missie van Toezicht niet eischen, dat, wanneer de Eaad een ander benoemt dan zij heeft aanbevolen, zij toch tracht met dien persoon zoo goed mogelijk samen te werken? De vorige Commissie van Toezicht gaf een heel slecht voorbeeld, toen zij in haar geheel bedankte, omdat de toenmalige Eaad den heer van Es (den tegenwoordigen voorzitter) tegen haar zin benoemde. Wanneer de Commissie iemand heeft aan bevolen, is haar taak afgeloopen en moet zij trachten zoo goed mogelijk samen te werken met dengene, die door den Eaad wordt benoemd, ongeacht de vraag, of deze persoon ook door de Commissie werd aanbevolen. Men heeft naar sprekers oordeel deze zaak verbazend sterk opgeblazen. Het is volkomen natuurlijk, dat men bij de benoeming van een lid van de Commissie van Toezicht op de scholen voor Middelbaar Onderwijs in de eerste plaats kijkt naar degenen, die middelbaar onderwijs hebben genoten. Het wil er bij spreker niet in, dat men het zoo streng moet stellen, dat iemand, die geen middelbaar onderwijs heeft genoten, in de Commissie van Toezicht geen voortreffelijk werk kan verrichten, al heeft hij verschillende goede qualiteiten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 6