MAANDAG 11
MAART 1940.
31
Benoeming lid Commissie van Toezicht M. O.
(van Eek e.a.)
dat er een sterke band en een sterk onderling vertrouwen
tusschen de leden van de S.D.A.P. bestaat.
Daaruit vloeit voort, dat, toen de aanbevolen candidaat
niet door de Commissie van Toezicht geschikt werd geacht,
het zeer moeilijk was en tot nog toe onmogelijk is geweest
een anderen sociaal-democraat bereid te vinden, de taak te
aanvaarden. De heer Mr. Mok heeft aan zijn weigering toe
gevoegd, dat hij liever eventueel het lidmaatschap van een
andere commissie zon willen aanvaarden, maar heeft zich in
elk geval neergelegd bij het feit, dat de sociaal-democratische
fractie den heer Groeneveld het meest geschikt achtte.
Spreker stelt het op prijs, dat de Commissie van Toezicht,
al staat zij dan ook niet op hetzelfde standpunt als de sociaal
democratische Raadsfractie, pogingen heeft gedaan om een
sociaal-democraat bereid te vinden de functie te aanvaarden
dat de aangezochte personen voor de uitnoodiging hebben
bedankt, is natuurlijk niet de schuld van de Commissie.
De Raad staat thans dus voor de vraag, welke beslissing
hij heeft te nemen. De Raad heeft echter uitgesproken en
spreker mag aannemen, dat deze uitspraak berust op een
ernstige overtuiging dat bij de samenstelling van dergelijke
commissies zoo veel mogelijk rekening moet worden gehouden
met de vertegenwoordiging van de verschillende geestes
richtingen. De mogelijkheid om iemand van socialistische
richting te benoemen, is hier aanwezig, al kan deze of gene
daartegen eenig bezwaar hebben. De sociaal-democratische
fractie heeft zich bij de voorziening in dergelijke vacatures
precies gehouden aan de bevoegdheden, die haar zijn opge
dragen en is ook nu niet dictatoriaal opgetreden; de Com
missie van Toezicht is dit ook niet, haar voorgangster wel,
want toen de heer van Es, tegen den zin van de toenmalige
Commissie in, tot lid der commissie is gekozen, heeft de
geheele Commissie haar ontslag ingediend. Dat is over
schrijding van bevoegdheid; het is dictatoriaal optreden,
indien men zegt: hier is de aanbeveling, en als gij die niet
aanvaardt, gaan wij heen. Dit dictatoriaal optreden moet
men bestrijden, maar overigens is hier niets onregelmatigs
gebeurd, en heeft de zaak een regelmatig verloop.
Nu heeft men de sociaal-democratische fractie reeds twee
keeren voor het hoofd gestooten. Twee keeren heeft deze
fractie voor het college van Curatoren van het Gymnasium
een candidaat gesteld en beide keeren heeft de Raad ge
weigerd dien candidaat te benoemen, terwijl beide candidaten
hooger onderwijs hadden genoten. Het bezwaart spreker, dat
dit nu voor den derden keer zal gebeuren. Niet alleen is het
gewenscht, dat de Raad handelt in den geest van de met
algemeene stemmen door den Raad indertijd genomen be
slissing, maar ook brengt de goede verhouding mede, dat een
Raadsfractie niet onnoodig gekrenkt wordt. De sociaal
democratische Raadsleden zijn bereid zij hebben dat ook
getoond hun gaven en talenten ter beschikking van de
gemeente te stellen en eendrachtig met de andere Raadsleden
samen te werken, maar zij staan er op, dat hun rechten
worden geëerbiedigd. Waar hier nu de mogelijkheid aanwezig
is, iemand van sociaal-democratische richting te benoemen,
hoopt spreker dat men over de bezwaren, die toch niet over
wegend zijn, zal heenstappen en dat in deze vacature de heer
Groeneveld benoemd zal worden.
De heer Beekenkamp zou, indien hij N.S.B.-er was, geen
oogenblik aarzelen, in de vacature-Hessing, overeenkomstig
het welsprekend advies van den heer van Eek, zijn stem uit
te brengen op den heer Groeneveld, aangezien hij overtuigd
is, dat hij dan een feilloos middel zou hebben gehad, de
sociaal-democratie in het algemeen en de sociaal-democra
tische Raadsfractie in dezen Raad pijnlijk te treffen. Immers,
de candidatuur van den heer Groeneveld voor deze vacature,
dit is trouwens in de pers al gebleken, roept terecht de ver
ontwaardiging op bij hen, die nog steeds van oordeel zijn,
dat men bij benoemingen in belangrijke vacatures vooral
dient te letten op capaciteiten en geschiktheid. Men zou het
terecht als een verwordingsverschijnsel van dezen tijd kunnen
aanmerken, wanneer de Raad dermate aan den leiband van
de een of andere fractie liep, dat hij blindelings eiken can
didaat accepteerde, die door deze fractie aan den Raad werd
voorgesteld.
De benoeming van den heer Groeneveld tot lid van de
Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs zou
zijn koren op den molen van een zeker dagblad, dat in de
Kaiserstraat te Leiden wordt gedrukt. Onbegrijpelijk acht
spreker het, dat een schrander man als de heer van Eek het
gevolg van een dergelijke aanbeveling niet heeft doorschouwd
en het gewicht van zijn leiderschap niet in de waagschaal
heeft gesteld om den Raad het pijnlijke te besparen, dat van
een der leden publiekelijk moet worden gezegd, dat het
zoowel intellectueel als cultureel de capaciteiten mist, die
Benoeming lid Commissie van Toezicht M. O.
(Beekenkamp.)
beslist noodzakelijk zijn voor de richtige vervulling van de
taak, waarom het in dezen gaat.
De heer van Eek, warm voorstander van de democratie
als hij is, had moeten begrijpen, dat de onmiddellijke con
sequentie van zulk een benoeming zou zijn, dat zij tegen de
democratie wordt uitgespeeld.
Intusschen behoeft men niet begiftigd met of verstrikt in
de ideologieën van het nationaal-socialisme te zijn om de
aanbeveling, door den heer van Eek zooeven gedaan, als
onwenschehjk en practisch onmogelijk te beschouwen. Het
parlementaire stelsel biedt gelukkig in zich zelf de mogelijk
heid om correcties aan te brengen tegen ondoordachte en
onvoorzichtige aanbevelingen.
Spreker kan zelfs een moment het gevoel niet onder
drukken, dat wanneer men den heer van Eek heel diep in
zijn hart keek, men zou bemerken, dat deze het ter wille
van de consequenties niet heel onpleizierig zou vinden, indien
de meerderheid van den Raad straks anders besliste dan
overeenkomstig het advies van den heer van Eek.
De heer van Eek moet inzien, dat de candidatuur van den
heer Groeneveld niet de mooiste, niet de beste en niet de
nextbest oplossing is, dat zij zelfs in het geheel geen op
lossing, maar wel een fout is.
Spreker zou deze zaak niet zoo in den breede behandelen,
wanneer hij haar niet zag als een symptoom van een ver
keerde ontwikkeling van het tegenwoordige parlementaire
leven. Zij bewijst, dat de sociaal-democraat Prof. Bonger
den spijker op den kop sloeg, toen hij in zijn boek „Problemen
der demokratie" schreef (blz. 145):
„De S.D.A.P. dient haar allerbeste krachten op de
belangrijkste plaatsen, waar het groote werk geschiedt,
te brengen om haar zware taak in de allermoeilijkste
omstandigheden van den huidigen tijd te volvoeren.
Beschikt zij echter over een voldoend aantal eerste rangs
krachten, is de vraag die ik ten slotte mij veroorloof
aan de orde te stellen. Jaren geleden deed ik zulks ook
in een rede getiteld „Intellectueelen en socialisme".
De redenen, die mij er toen toe brachten deze vraag
ontkennend te beantwoorden, zijn onderwijl nog klem
mender geworden. Geen belangrijke vacature ontstaat
er in de hoogste rangen der Partij (politici, journalisten,
partijfunctionarissen, etc.) of men zit met de handen in
het haar een opvolger te vinden. Quantitatief is de
Partij sterk gegroeid, doch de qualiteit heeft daarmede
geen gelijken tred gehouden. De S.D.A.P. is als een
leger, waar de hoogste rangen veel te zwak bezet zijn,
en men dus gedwongen is functies te laten vervullen
door hen, die er den voldoenden aanleg en kennis niet
voor bezitten. Sergeants vervullen de plaats van de
lagere officieren, luitenants die van majoors of kolonels,
en in den rang van generaal treft men personen aan,
die de strategie niet verstaan. De moeielijkheden, waarin
de Partij in de laatste tijden verkeert, vinden ten deele
haar oorzaak in omstandigheden, die niemand in de
hand heeft, ten deele echter in dit manko. Zoodra men
personen op posten brengt, waarvoor zij niet geschikt
zijn, ontstaan wrijvingen van allerlei aard: „niets is
gevaarlijker dan een groote gedachte in een klein brein"."
Met opzet koos spreker dit citaat uit een van de werken
van een sociaal-democraat van onverdachte reputatie; het
zou spreker niet moeilijk gevallen zijn, meer citaten te geven
van niet-socialisten of van personen, die niet meer tot de
S.D.A.P. behooren, b.v. uit het boek van Koster „Het socia
lisme in de branding", waarin dergelijke gedachten ook naar
voren worden gebracht. In spreker leeft echter de sterke
hoop en de verwachting, dat het citaat uit het werk van
Prof. Bonger niet zal nalaten, eenigen indruk op de sociaal
democratische Raadsfractie te maken. Er is echter ook nog
een andere zijde aan deze zaak. De fout van de sociaal
democratische fractie wordt nog erger door hetgeen zich
verder omtrent deze benoeming heeft afgespeeld. Juist wegens
dit laatste verdient de houding van de sociaal-democratische
fractie des te ernstiger afkeuring. Spreker zou er zich ten slotte
nog in kunnen schikken, wanneer er in Leiden geen sociaal
democraten te vinden waren, die voldoen aan de eischen,
welke men redelijkerwijze voor de vervulling van deze functie
mag stellen. In dit geval verkeert men echter in Leiden niet.
De heer van Eek zelf heeft reeds den naam van Mr. Mok
genoemd en büjkens de ter visie gelegde stukken heeft ook
deze Commissie zelf getracht, onder de sociaal-democraten in
Leiden personen te vinden, die hiervoor wèl geschikt waren.
Spreker acht het een laakbare houding van den heer Mok,
dat hij voor een candidatuur bedankt heeft, onder meer
omdat hij zich conformeeren wilde aan het gevoelen en aan
de candidatuur van de sociaal-democratische Raadsfractie.
Mr. Mok heeft daardoor de sociaal-democratie geen dienst