42
MAANDAG 11
MAART 1940.
Schoonmaken van gemeentcgebouwen; e.a.
(de Cler e.a.)
loon per week zullen krijgen, maar dat is tegenwoordig al
een groot bedrag; die vrouwen zullen daardoor een zeer
gevoeligen slag krijgen. De Wethouder vergelijkt dit loon
met het loon van de particuliere werkvrouwen, maar het
werk, dat een werkvrouw op een gemeenteschool doet, is
toch niet te vergelijken met het werk van een werkvrouw
in een particuliere woning. Het schrobben en schuren in
dienst van de gemeente is buitengewoon zware arbeid; de
werkvrouwen moeten in een uur buitengewoon veel werk
doen, zoodat ontzettend veel van haar wordt gevraagd.
Indien de Rijksgebouwendienst een lager loon betaalt,
wordt het hoog tijd, dat het Rijk zijn werkvrouwen meer
gaat betalen: het loon van 0.30 per uur is voor den arbeid,
dien de vrouwen moeten verrichten, te laag.
Wanneer sommige werkvrouwen langer moeten werken
om aan haar oude loon te komen, zullen andere werkvrouwen
uren moeten afstaan, want de C.B.M.S.T.O. zal voor een
bepaald werk niet meer uren willen geven.
Spreekster handhaaft haar amendement.
Het amendement van mevrouw de Cler wordt verworpen
met 23 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Parmentier, van Rosmalen,
Bosch van Rosenthal, Yeenendaal, Wilmer, Eikerbout,
Riedel, Yerweij, Wilbrink, Tepe, van Oyen, van Stralen,
Idenburg, Huurman, van der Reijden, Bergers, van Bemme-
len, Tobé, Eskens, Donders, Lombert, Beekenkamp en
van Dijk.
Vóór stemmen: de heeren Jongeleen, Schüller, Oostveen,
Piena, mevrouw Braggaar, de heeren van Weizen, Groene-
veld, van Eek, Snel, Koole en mevrouw de Cler.
(De heer Key had inmiddels de vergadering verlaten).
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XVI. Praeadvies op het verzoek van I. Zandvoort, om de
noodige gelden te zijner beschikking te stellen voor den her
bouw van het afgebroken gedeelte van het perceel Maarsmans-
steeg 1*2. (36)
Hierbij komt tevens aan de orde het nader adres van
I. Zandvoort ter zake.
De heer Tobé betreurt het, dat dit voorstel wederom in
den Raad moet worden behandeld. De menschen, die het
slachtoffer van den Stadhuisbouw zijn geworden, zitten
nog steeds voor hetzelfde geval als waarvoor zij drie jaar
geleden zaten, toen hetzelfde voorstel in den Raad werd
behandeld.
Men heeft nu gehad een commissie van advies en een
commissie van arbitrage, terwijl de zaak ook voor de Recht
bank te 's-Gravenhage is behandeld; noch de gemeente,
noch de menschen zelf kunnen er meer uit wijs worden. Het
zal voor sommige juristen wel zeer interessant spreker
zegt niet: niet onvoordeelig zijn, de ontwikkeling van
deze zaak te zien, maar voor de slachtoffers zelf is het niet
interessant en ook niet voordeelig, dat de zaak op de lange
baan geschoven wordt; dit is ook niet voordeelig voor den-
gene, die als de schuldige zal worden aangewezen.
In de Raadsvergadering van 22 Maart 1937 zei de Voor
zitter
„Nu is het College bereid nogeens te overwegen of niet
een regeling kan worden getroffen met de eigenaren,
zonder dat daarbij de rechten van de gemeente in het
gedrang komen, of niet op een of andere wijze een overeen
stemming te verkrijgen zou zijn tusschen de belang
hebbende eigenaren en de gemeente, waarbij onge
twijfeld eenigermate rekening gehouden zal worden met
de onaangenaamheden, die hen door den bouw van het
stadhuis hebben getroffen, maar waarbij anderzijds wel
degelijk het belang van de gemeente zelf in acht genomen
zal worden; daarover zal men niet transigeeren. Spreker
hoopt, dat de Raad met deze toezegging van het College
genoegen zal nemen.
Het College zal ernstig daarnaar streven en indien
bij de belanghebbenden de wensch bestaat, ook tegemoet
komend te zijn en zij niet het onderste uit de kan willen
hebben, bestaat bij het College de hoop, dat een regeling-
kan worden gevonden, die allen partijen bevrediging
schenkt en een spoedige oplossing mogelijk maakt."
Intusschen is de zaak niet in het reine gekomen; spreker
mengt zich niet in de vraag, of dit de schuld is van de ge
meente dan wel van de betrokken personen, maar gelooft,
dat alleen reeds de gedachte voor de gemeente niet aan-
Adres I. Zandvoort i.z. schade perceel Maarsmanssteeg 12.
(Tobé e.a.)
genaam kan zijn, dat gemeentenaren zooveel moeite hebben
om tegenover de gemeente in hun rechten te worden hersteld.
Ten slotte vraagt spreker, of het College bereid is alle
pogingen in het werk te stellen om zoo spoedig mogelijk
de firma Zandvoort, en dan ook de firma Feld (het is dezelfde
kwestie) tevreden te stellen en deze zaak zoo spoedig mogelijk
tot een einde te brengen.
De heer Lombert heeft in de Raadsvergadering van 20
December 1939, bij de behandeling der gemeentebegrooting
voor 1940 (Handelingen 1939, blz. 300) geïnformeerd naar
de kosten, voortvloeiende uit de werkzaamheid van de
Commissie, die een onderzoek had ingesteld naar de schade,
toegebracht door den Stadhuisbouw, en van de Commissie,
inzake het schuldvraagstuk, de arbitrage-commissie. De
Wethouder heeft toen op deze vraag van spreker geant
woord, dat het College dat niet wist. Doordat de Raads
leden bij de behandeling der begrooting van repliek hebben
afgezien, was spreker niet meer in staat op dit antwoord
van den Wethouder terug te komen; spreker maakt echter
van deze gelegenheid gebruik om te verklaren dat hij het
betreurt, dat de Wethouder dit antwoord heeft gegeven,
want hij neemt aan dat het College die bedragen even goed
weet en ook toen al wist als spreker. De kosten van de Com
missie van Onderzoek naar de hoegrootheid van de schade
hebben beloopen ruim 1.300.en de kosten van de Com
missie van Onderzoek inzake het schuldvraagstuk ruim
9.200.zoodat alleen reeds met deze beide Commissies
een bedrag van ruim 10.000.gemoeid is geweest. Spreker
betreurt dus het antwoord, dat de Wethouder hem indertijd
gegeven heeft en hij zou gaarne willen weten, waarom het
College toen deze bedragen niet heeft kunnen mededeelen.
De Voorzitter zegt, dat hem nog altijd niet bekend is,
hoeveel deze kosten bedragen hebben. De heer Lombert
noemde zelfs een totaal-bedrag van ruim/10.000.wil de heer
Lombert spreker even inlichten waar hij dit cijfer .vandaan
heeft? Ook het bedrag van ƒ9.200.dat de heer Lombert
uit dien hoofde noemde, is spreker zeker niet bekend. Deze
cijfers zijn het College niet bekend.
Yolgens den heer Tobé is de heer Zandvoort het slachtoffer
van den Stadhuisbouw. Men moet dit toch tot zijn juiste
proporties terugbrengen. Men moet niet de gedachte laten
postvatten, dat de gemeente nu schuld heeft aan hetgeen
met dit perceel geschied is. De gemeente heeft volkomen
het recht een Stadhuis te bouwen en wanneer als gevolg
daarvan een ander schade lijdt, dan zal die schade, wanneer
bewezen kan worden dat ze een gevolg is van de handelingen
van dengene, die gebouwd heeft, vergoed moeten worden,
maar zelfs wanneer dit bewezen is, dan mag men toch ook
niet zeggen, dat de gemeente de schuld draagt van de schade.
Men moet onderscheid maken tusschen schuld en oorzaak. De
gemeente kan oorzaak zijn van schade, maar is daarom nog
niet schuldig aan die schade. Ieder, die eigenaar is van een
stuk grond, is volkomen gerechtigd te bouwen, mits dit op
behoorlijke wijze geschiedt.
Nu is het mogelijk dat, niettegenstaande behoorlijke
maatregelen genomen zijn, de aangrenzende panden toch
schade lijden, doordat zij b.v. niet bestand waren tegen
het bouwen; dan ligt de schuld niet bij den bouwer, maar
bij zijn buurman. Nu heeft de gemeente zich op het stand
punt gesteld, dat zij geen schuld erkende, maar tevens, dat
zij dezen menschen zooveel mogelijk wilde tegemoetkomen.
Herhaaldelijk zijn pogingen aangewend, in allerlei vorm,
om met hen tot overeenstemming te komen. Die pogingen
zijn op verschillende tijdstippen ondernomen. De heer Tobé
heeft herinnerd aan de toezegging, door spreker op 22 Maart
1937 gedaan, maar zou kunnen weten en weet waarschijnlijk
ook, dat daarna pogingen zijn gedaan, die mislukt zijn;
daarna zijn opnieuw pogingen in het werk gesteld om tot
overeenstemming te komen en ten slotte zijn nog zeer onlangs
daartoe pogingen gedaan. Zij zijn evenwel niet gelukt. Op
het oogenblik hangt het van de beslissingen van verschil
lende rechterlijke colleges af, in hoeverre den heer Zandvoort,
indien hij recht op schadevergoeding heeft, die schade
vergoeding zal kunnen worden uitbetaald.
Dat neemt niet weg, dat als het College gelegenheid zag
of ziet om met de menschen tot overeenstemming te komen
op een behoorlijk en voor de gemeente te verantwoorden
bedrag, het bereid zou zijn een schikking te treffen, maar
tot op dit oogenblik zijn de pogingen, die van de zijde van
het gemeentebestuur werden gedaan, afgestuit op gebrek
aan medewerking of overeenstemming aan den kant van
degenen, die zich op schade beroepen.
Spreker kan wel verklaren, dat de gezindheid van het
College zoodanig is, dat het tot overeenstemming kan komen,