40 MAANDAG 11 MAART 1940. Dekking tekort begrooting-1940. (Verweij e.a.) Natuurlijk zou het heter zijn, het vakonderwijs in handen van de vakonderwijzeressen te laten, maar dan kan men den versoberingsarbeid, waarop herhaaldelijk wordt aan gedrongen, wel stopzetten. De woorden van Minister Steen- berghe, door den heer Donders aangehaald, zijn ook spreker bekend; in dit verband herinnert spreker aan hetgeen hij bij de behandeling der begrooting voor 1940 gezegd heeft, n.l. dat men, indien de tegenwoordige buitengewone om standigheden lang duren, behalve tot een distributie van levensbehoeften, ook zal moeten komen tot een distributie van lasten als gevolg van die buitengewone omstandigheden, dat het dus zal worden een afwegen van belangen en dat men, wanneer de omstandigheden zullen gaan nijpen, bij het nemen van zijn maatregelen sterk zal moeten rekening houden met de opvatting dat degenen, die het meeste kunnen missen, ook het meeste zullen hebben bij te dragen in den nood, die dan zou ontstaan. Het is natuurlijk niet juist, dat het Ooilege blijkbaar niet aan belastingverliooging heeft gedacht, zooals de heer Donders zeide. Bij deze begrooting is een belastingverliooging voorgesteld, maar het College meende dat het, waar er nog eenige speling in de belastingheffing is, die beter kan reser veeren om te dekken de gevolgen, die mogelijk uit de buiten gewone tijdsomstandigheden kunnen voortvloeien. Zoo zal de belastingverliooging, welke nog mogelijk is, gebruikt kunnen worden ter dekking van de kosten van de maat regelen, die door de gemeente in verband met de buiten gewone -omstandigheden voor de groote groep der minst draagkrachtigen in Leiden genomen zullen moeten worden. Op grond van al deze omstandigheden beveelt spreker het voorstel van het College aan. Intusschen is de Raad volkomen vrij om dit punt aan te houden, wanneer hij meent dat de bezwaren tegen uitstel niet gelden. Het College meent, dat het belang van de gemeente dit niet gedoogt. Meent de Raad, dat het wel kan, dan drukt de verantwoordelijkheid voor alle gevolgen van uitstel op den Raad en is althans het College ontheven van deze verant woordelijkheid. Zooals het College de zaak ziet, rest den Raad niets anders dan in het belang van de gemeente dit voorstel aan te nemen, omdat het noodig is en omdat het voorstel volkomen kan worden verantwoord. De heer Veenendaal heeft zich in tegenstelling met het ver moeden van den Wethouder wel laten voorlichten omtrent de omstandigheden, waardoor dit voorstel spoedeischend was spreker was volledig op de hoogte, zoodat de Wethouder hem dit verwijt had kunnen besparen. Juist omdat spreker volledig op de hoogte was, meende hij zijn opmerkingen te moeten maken. De voorschriften van de belastingadministratie waren spreker bekend; spreker neemt aan, dat zij ook den Wet houder en de Afdeeling Financiën bekend waren. Juist omdat de invordering van de personeele belasting begin Februari een aanvang had moeten nemen, terwijl het nu einde Maart wordt, zou het buitengewoon gewenscht zijn geweest, dat de zaak niet zoo lang geloopen had. Omdat bekend was, dat Gedeputeerde Staten met de goedkeuring zouden wachten totdat over deze aangelegenheid was beslist, was er veel aan gelegen, dat het College tijdiger dekkingsmaatregelen had voorgesteld. Spreker neemt aan, dat het moeilijk was deze te vinden, omdat het College a priori belastingverhooging uit schakelde, terwijl versobering op groote schaal niet mogelijk was op korten termijn. De stagnatie brengt mee, dat de Raad te weinig tijd voor deze aangelegenheid heeft gekregen en dat, wanneer de belastingen op grond van de buitengewone omstandigheden vóór 1 Mei a.s. moeten worden verhoogd, de belastingaanslagen weer later zullen verschijnen, omdat de voorbereiding van eventueele voorstellen tijd zal eischen. Wanneer het nu niet bekend is, zal het even duren voordat het College zich er over beraden heeft; daarna zal de zaak in de Commissie voor de Financiën moeten worden behandeld. De belastingbetalers zullen de dupe worden, omdat de aan slagen veel te laat komen, gelijk nu bij de personeele belasting het geval is, waardoor de belasting in een kleiner aantal maanden moet worden betaald, wat voor kleine menschen buitengewoon bezwaarlijk is. Spreker handhaaft zijn bezwaar, dat het voor het College mogelijk was geweest eerder dekkingsmaatregelen voor te stellen; de rede van den Wethouder heeft spreker niet van het tegendeel overtuigd. Zelfs neemt spreker aan, dat Gede puteerde Staten juist om eenige pressie te oefenen, opdat het College wat zou opschieten, hebben medegedeeld, de veror dening betreffende de heffing van 150 opcenten op de perso neele belasting niet te zullen goedkeuren, voordat zij het geheel konden overzien. Dekking tekort begrooting-1940; e.a. (Veenendaal e.a.) De Wethouder heeft gezegd: het zijn reëele dekkings middelen; spreker heeft het niet ontkend, maar heeft wel gezegd, dat de begrooting in haar geheel bekeken dient te worden. Wanneer niet bekeken worden de posten, waarvan reeds nu vaststaat, dat zij over een half jaar zullen tegen vallen, staan tegenover de reëele meevallers niet de reëele tegenvallers, waardoor ook het totale beeld niet reëel is. Op grond van het feit, dat spreker niet overtuigd is, dat het College het voorstel niet eerder had kunnen indienen, en omdat spreker er van overtuigd is, dat verder uitstel niet gewenscht is ware het anders, spreker had zelf een voorstel tot uitstel ingediend zal spreker zich van stemming over het voorstel onthouden. De heer Parmentier heeft als Commissaris van de Licht fabrieken van het College een schrijven ontvangen, waarin het College mededeelde, den post van 60.000. (volgnr. 213, sub d) gevonden te hebben, zonder dat deze zaak in de vergaderingen van Commissarissen behandeld was. Spreker acht het onjuist dat dit geschied is en meent, dat zeker de mogehjkheid heeft bestaan de redactie van het schrijven geeft spreker daartoe aanleiding om Commissarissen hun oordeel over dit toch zoo belangrijke voorstel te laten uit spreken. Spreker betreurt dit ten zeerste; waar de Raad in een zekere dwangpositie verkeert, zal hij in dit geval over dit voorstel stemmen, maar mocht het zich weer voordoen, dat aangelegenheden, de Lichtfabrieken betreffende, die in de vergadering van Commissarissen zeer beslist behandeld behooren te worden, daar niet komen, dan zal spreker zich van stemming onthouden. De heer Verweij zegt, dat men denkt, dat dit alles zoo gemakkelijk gaat, en om het tegendeel aan te toonen, haalt spreker aan een brief van Gedeputeerde Staten van 5 Maart j.l., waarin zij verklaren accoord te gaan met de door het College voorgestelde reëele dekkingsmiddelen, maar waarin zij voorts mededeelen dat zij de opheffing van de stuiting van de aanslagsregeling voor de opcenten der Personeele Belasting, in afwachting van de door den Raad te nemen beslissing, in Leiden voorloopig nog hebben aangehouden. De zaak blijft dus stilstaan. Dit bewijst, dat er groote haast bij deze zaak is en dat het College er niets aan kan doen. De Voorzitter zegt, in antwoord op de opmerkingen, door den heer Parmentier over volgnr. 213, sub d, gemaakt, dat men inderdaad kort geleden met voorstellen als deze met vrucht bij den Raad kon komen, zonder gevaar te loopen later weer verschil van meening te krijgen met Gedeputeerde Staten. Inderdaad heeft de mogelijkheid bestaan deze zaak in het college van Commissarissen van de Lichtfabrieken te brengen, waar zij ook thuishoort; spreker betreurt het zeer, dat van deze mogelijkheid geen gebruik kon worden gemaakt, deels wegens ziekte van den voorzitter, die geen vergadering van het college van Commissarissen heeft kunnen bijeen roepen, waarin hij anders ongetwijfeld deze zaak ter sprake zou hebben gebracht. Intusschen meent het College genoeg gegevens aan Commissarissen te hebben verstrekt om deze zaak te kunnen beoordeelen. Wordt zonder hoofdehjke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Veenendaal was bij deze stemming niet aanwezig.) XV. Voorstel om het in- en uitwendig schoonmaken van gemeentegebouwen, met toebehooren, liet bedienen van kachels en centrale verwarmingen, het vegen van schoor- steenen en rookkanalen, enz. ondershands op te dragen aan de N.V. Chemische en Mechanische Stofbestrijdings-Onder- ncming (C.E.M.S.T.O.). (35) Hierbij komt tevens aan de orde het amendement van mevrouw de Cler, luidende: „Ondergetekende stelt voor het uurloon a 0.34 genoemd in het voorstel No. 35 van B. en W. dit voor de werksters van de N.V. C.e.m.s.t.o. welke er werken of te werk zullen worden gesteld op 0.35 per uur te bepalen en voor de z.g. voorvrouwen dit op 0.37 te stellen." Mevrouw de Cler is het met Burgemeester en Wethouders eens, dat een uniforme regeling van de loonen der werkvrou wen de voorkeur verdient. Spreekster heeft er echter bezwaar tegen, dat tengevolge van deze uniforme regeling een groep van deze werkvrouwen een loonsverlaging zal krijgen. In deze buitengewone tijdsomstandigheden kan men niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 12