MAANDAG 22 JANUARI 1940. (Wilbrink.) Bouw Stadhuis. ontdekt zou hebben, waardoor de verhooging van den post „honorarium adviseurs" is ontstaan. Aanvankelijk had de architect gerekend op een percentage van 0,6 of 0,7, maar het moest belangrijk worden verhoogd, omdat de heer Deerns niet alleen over de verwarming, maar ook over de lucht- kanalen enz. heeft geadviseerd. In antwoord op de vraag van den heer Lombert, waarom het College niet eerder een voorstel tot verhooging van het crediet voor den Stadhuis bouw heeft ingediend, terwijl het op 22 April 3939 met de overschrijding van dezen post bekend was, zegt spreker, dat men bij een belangrijk werk als de bouw van een Stadhuis niet bij iedere overschrijding van een postje een voorstel bij den Raad indient, maar na eenigen tijd een z.g. „waschlijst" voorstelt, waarin alles ondergebracht is. De Raad heeft deze ge woonte nooit gehekeldmen kan het College er dan ook niet met recht een verwijt van maken, dat het thans deze gewoonte gevolgd heeft. Over het werk van den architect zijn in de Commissie van Fabricage zeer veel woorden gewisseld, maar het lijkt spreker ondoenlijk toe, elkaar te overtuigen, ook al zou men nog een half uur redeneeren. Een overeenkomst is voor tweeërlei uitleg vatbaar; de heer Lombert zegt: „er is gesproken over „de" interieurs en dus niet over „enkele" of „sommige". Het ligt er echter aan, wat men er onder verstaat. Men had het Stadhuis op een heel eenvoudige en gewone wijze kunnen afbouwen, maar als men bijzondere interieurs verlangt, die men voor het gebouw geëigend acht, mag de architect veronderstellen, dat men bekend is met de usances op dat terrein, m.a.w. dat men voor alle bijzondere werken extra moet betalen. Dat de heer Lombert hierover anders denkt, is spreker bekend uit de Commissie van Fabricage, waar men langen tijd over deze zaak heeft gesproken; anderen zien het evenwel anders dan de heer Lombert, of zijn tot de erkenning gekomen, dat men het op z'n minst ook anders kan zien. De rechtsgeleerde raadsman der gemeente is van oordeel, dat er voor het standpunt van den architect iets te zeggen is en het een materie betreft, waarover buitengewoon moeilijk te procedeeren valt. In tegenstelling met den heer Lombert gelooft spreker, dat de gelden rechtens worden aangeArraagdbovendien moet men, heeft men iemand aan het werk gesteld, billijk heidsoverwegingen laten gelden. Indien iemand met een vertegenwoordiger van het College heeft onderhandeld over een bepaald werk, zonder dat hem de finesses van de zaak ten volle voor oogen stonden, en daarbij in een regeling is getreden, die eigenlijk door den ver tegenwoordiger van het College was voorgesteld, terwijl het 'ollege zelf toen niet heeft kunnen denken aan de uitbreiding, welke het werk later zou krijgen, is het in het geheel niet billijk, wanneer men zich aan die regeling tot in al haar consequenties vasthoudt-, waardoor de architect practisch een paar jaar geheel belangeloos zijn tijd en zijn krachten aan de belangen van de gemeente zou moeten geven. Waar het College met de bijzondere uitbreiding van het werk rekening heeft gehouden en de architect gehonoreerd is volgens de tabellen van den B. N. A., onder de auspiciën waarvan het geheele werk is aanbesteed, meent het College met volle vrijmoedigheid dit bedrag aan den Raad te mogen vragenHet gaat niet aan bij het scheiden van de markt te zeggen: „jij werkt verder het zaakje maar af en wij zullen er van profiteeren," nog afgezien daarvan, dat de architect zich met de uitvoering A an de interieurs, welke zijn of worden aanbesteed, niet heeft te belasten. Waar het College in overleg met de Commissie van Fabri cage de meerdere opdrachten heeft verstrekt, is naar sprekers oordeel het College, inclusief de Commissie van Fabricage, moreel gebonden deze opdrachten, waarvan de kosten tot- uitdrukking komen in de cijfers van het Ingekomen Stuk No. 8, te honoreeren. Zou het College het niet doen en de Commissie van Fabricage zich daarbij afzijdig houden, dan verrichtte men een onverantwoordelijke daad, waarbij men op schromelijke wijze inging tegen den maatschappelijken plicht, dien ieder heeft, om een werk, dat men een ander in vertrouwen heeft opgedragen, naar behooren te honoreeren. Het College kan daarom niet treden in een vermindering van het voorgestelde bedrag en zeker niet- in de vermindering, door den heer Lombert voorgesteld. Spreker zou zich schamen voor de gemeente Leiden en zich ook schamen deel van den Raad van Leiden uit te maken, indien het amendement- Lombert Averd aangenomen. Intusschen hoopt en vertrouwt spreker, dat de Raad er evenmin in zal treden en het ongewijzigde voorstel van het College zal aannemen. In antwoord op de vraag van den heer Schüller of met den architect een overeenkomst is gesloten, deelt spreker mede, dat deze zaak bijna in kannen en kruiken is. Indien dit voor- (Wilbrink e.a.) Bouw Stadhuis; e.a. stel wordt aanvaard, is de zaak af en al wordt het dan 1950 voordat de bouw gereedgekomen is, de architect heeft geen cent meer te vorderen. De V oorzitter is voornemens hedenavond agendapunt 12 in comité-generaal te doen behandelen en vestigt er de aandacht van den Raad op, dat het om redenen van utiliteit noodzakelijk is hedenavond in ieder geval agendapunt 11 af te handelen, waarom spreker misschien in de volgorde der agendapunten eenige wijziging zal moeten brengen. Spreker schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8 uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 22 Januari 1910, des avonds te 55 uur. Afwezig zijn thans de heeren Donders, van der Reiiden en Bergers. De V oorzitter zegt, dat indien uit de behandeling van het voorstel in zake het in uitzicht stellen van een bijdrage uit de gemeentekas in de kosten van aanschaffing van lucht afweergeschut iets duidelijk is gebleken, het wel is de sterke behoefte aan iemand, die, met gezag bekleed, een oordeel kan uitspieken en een antwoord kan geven op de vele vragen, welke bij de Raadsleden zijn opgekomen. Spreker neemt het den Raadsleden volstrekt niet kwalijk, dat zij zijn ant woord niet als geheel en al afdoende konden beschouwen bij gebrek aan deskundigheid bij het College; spreker heeft gemeend verstandig te doen met generaal Carstens te ver zoeken in den Raad te komen, ten einde dezen van voor lichting te dienen. Bij de beraadslaging over het voorstel is in de vergadering van 22 December 1939 ter sprake gekomen, dat generaal Carstens eenige malen een inleiding over dit onderwerp in Leiden heeft gehouden, maar Averd ook de \rraag gesteld, of hij wel de persoon is, die officieel inlichtingen kan ver strekken. Op deze vraag kon spreker toen geen afdoend antwoord geven. Intusschen heeft spreker zich gewend tot den Generalen Staf en zich er van overtuigd, dat generaal Carstens, hoeAvel gepensionneerd, van den Minister van Defensie de opdracht heeft ontvangen juist deze zaken te behandelen, zoodat hij geheel officieel ingeschakeld is in de onderafdeeling „luchtafweer" van den Generalen Staf. Generaal Carstens is derhalve volmaakt gerechtigd inlich tingen te verstrekken en naar men zegt is hij degene, die het best op de hoogte is van de vraagstukken, welke zich aan deze kwestie koppelen. Spreker geeft den Raad thans in overweging goed te vinden dat generaal Carstens den Raad in comité-generaa-1 inlich tingen verstrekt en dat daarbij ook de stenografen aanwezig zijn. ordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. De Voorzitter doet thans de deuren sluiten. Na eenigen tijd Avordt de openbare vergadering hervat. Thans is aan de orde de Arerdere behandeling Aran punt 8 der agenda. De heer Lombert is het niet met den heer Schüller eens, dat den Raadsleden, die behoorlijk kennis hebben genomen van de stukken in de Leeskamer, de billijkheid van het voorstel van het College duidelijk moet zijn geworden. Het voor spreker belangrijkste stuk, n.l. het voorstel van den heer Blaauw van Augustus 1934 ontbreekt bij deze stukken en daarom konden de Raadsleden door kennisneming van de stukken niet Aroldoende op de hoogte gesteld zijn, waar door zij ook niet hebben kunnen beoordeelen, of het voorstel van liet- 'ollege billijk of gerechtvaardigd is. Spreker is het met. den heer Schüller eens, dat een arbeider zijn loon waard is, maar dit doet hier niet ter zake, omdat men hierbij heeft- te maken met een gesloten overeenkomst, zoodat alle verwijzingen naar de tabellen van den B.N.A. geen waarde hebben. Terugkomende op het antwoord van den Wethouder zegt spreker best begrepen te hebben, dat het liooge bedrag voor de adviseurs niet alleen te wij ten is aan het hoogere percen tage, maar ook aan de omstandigheid, dat men den heer Deerns andere opdrachten heeft gegeven dan men oorspronke lijk voornemens was te doen. Spreker heeft opzettelijk daar-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 7