14 MAANDAG 22 JANUARI 1940. Luchtafweergeschut e.a. (van Stralen e.a.) het leeuwendeel moet betalen of zelfs, zooals de heer Parmen- tier meent, voor alle kosten moet opkomen. Spreker zou zieh wel kunnen vereenigen met een voorstel om de medewerking van de gemeente toe te zeggen op de wijze, waarop het nu wordt gedaan, maar niet tot een zoo hoog bedrag als in het voorstel van het College thans wordt genoemd. De Voorzitter zegt, dat de aanneming van het voorstel van het College beteekent, dat de Raad zich bereid verklaart, een bedrag van 125.000.— onder nader te bepalen voorwaar den beschikbaar te stellen op verzoek van de Luchtafweer- Commissie-Leiden, die meent daardoor beter te kunnen slagen in haar pogingen om van particuliere zijde voldoende geld bijeen te brengen, zoodat men kan overgaan tot de aanschaf fing van het luchtafweergeschut, dat in het voorstel en in het plan, dat door generaal Carstens is ontworpen, noodig wordt geacht. Het College zal, gezien de omstandigheden en gehoord de stemmen, die uit den Raad zijn opgegaan, niet bij de pakken neerzitten en niet afwachten, of de Commissie na eenigen tijd het geld heeft bijeengebracht, maar zal met de Commissie overleg plegen, opdat zij het College binnen den kortst moge lijken tijd mededeelt, of zij in haar plannen inderdaad is ge slaagd. Mocht de Commissie er in slagen het geld bijeen te brengen, dan is de zaak eenvoudig genoegmocht de Commis sie er niet in slagen, dan ligt het naar spreker meent op den weg van het College den Raad daarvan mededeeling te doen en aan die mededeeling voorstellen te verbinden, althans den Raad in de gelegenheid te stellen voorstellen met betrekking tot dit vraagstuk in te dienen. De uiteenzetting, door generaal Carstens gegeven, heeft bij het College de meening doen post vatten, dat het gevaar, door den heer Riedel gevreesd, dat Leiden zich door de aan schaffing van het luchtafweergeschut maakt tot een verdedig bare plaats en daardoor aan grootere aanvallen zal bloot staan, niet groot is en zelfs niet bestaatspreker zou niet gaarne willen, dat men uitging van de gedachte, dat naar het oordeel van de meerderheid van het College dit gevaar op den koop toegenomen moet worden; er is reden om aan te nemen, dat dit gevaar niet bestaat. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aan genomen met 22 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Bosch van Rosenthal, van Eek, van Bemmelen, Lombert, Groeneveld, van Weizen, van Oyen, Tobé, Eikerbout, Wilmer, mevrouw Braggaar, de heeren Beekenkamp, van Rosmalen, Yeenendaal, Eskens, mevrouw de Cler, de heeren Huurman, Parmentier, Tepe, Wilbrink, Yerweij en Schüller. Tegen stemmen: de heeren Key, Koole, Snel, van Dijk, Jongeleen, Piena, Riedel, van Stralen en Oostveen. De Voorzitter vraagt, of thans een der leden nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. De heer Snel zegt, dat door de abnormale koude van de laatste weken de hoeveelheid brandstoffen, die aan de werk- loozen wordt verstrekt en in normale winters onder normale omstandigheden voldoende is, nu niet voldoende is, en vraagt of het College bereid is de Regeering te verzoeken aan de werkloozen een extra portie brandstoffen te verstrekken. De heer van Stralen kan uiteraard nu niet namens het College deze vraag beantwoorden, maar zal haar aan het College ter beslissing voorleggen. De heer Snel vestigt de aandacht van het College op een geval van opdrijving van woninghuren. Men heeft spreker vandaag medegedeeld, dat een 70-tal bewoners van een be paald blok huizen een schrijven hebben ontvangen, waarin hun wordt bericht, dat hun woninghuur met ingang van 1 Maart a.s. met 2.50 per maand zal worden verhoogd. Spreker vraagt of het College maatregelen kan nemen, waardoor deze huurverhooging kan worden voorkomen. Rondvraag. (Voorzitter e.a.) De Voorzitter kan over dit geval zeer moeilijk iets zeggen, indien het hem niet tot in bijzonderheden bekend is en ver zoekt den heer Snel hem daarmede in kennis te stellen. De heer Snel stelt thans het door hem bedoelde schrijven in handen van den Voorzitter. De heer Piena verzoekt het College de wegen in de buiten wijken met zand te doen bestrooien, wanneer zij glad zijn. Het is spreker bekend, dat in de buitenwijken ongevallen hebben plaats gehad ten gevolge van de gladheid van het wegdek. De Voorzitter zegt, dat het gemeentebestuur de gladheid van de wegen gaarne zooveel mogelijk wil bestrijden, maar dat dit in verband met de weersgesteldheid niet altijd mogelijk is. Spreker zal aan de vraag van den heer Piena aandacht schenken. De heer Lombert ondersteunt het verzoek van den heer Snel in zake het verstrekken van meer brandstoffen aan de werkloozen. De sneeuwopruiming in deze gemeente laat volgens spreker buitengewoon veel te wenschen. Men heeft de (spreker zou bijna zeggen: onhebbelijke) aardigheid, in sommige straten de sneeuw niet te verwijderen, maar van het middengedeelte te deponeeren op de trottoirs, waar zij geruimen tijd blijft liggen, zeer ten ongerieve van de voetgangers en de winkeliers. Spreker heeft zich afgevraagd, of het beneden de waardigheid van een brugwachter is het brugdek, waaronder begrepen de looppaden, behoorlijk van sneeuw te ontdoen. Waar de brugwachters weinig te doen hebben, wanneer zij zich bepalen tot hun eigenlijke taak, verlangt men niet te veel van hen, wanneer men hun vraagt de brug behoorlijk schoon te maken. Spreker dringt er bij het College op aan, de sneeuwopruiming in het algemeen beter ter hand te doen nemen. De heer Groeneveld heeft er ook bezwaar tegen, dat de laatste dagen niet meer aan de sneeuwopruiming wordt ge daan. De straten zijn en blijven onbegaanbaar. De heer Wilbrink zegt, dat de sneeuwopruiming op de wijze, waarop zij verleden week is aangevat, de gemeente 1.000. per dag kost. Is de sneeuw bevroren, dan kan voor dit bedrag in slechts enkele straten de toestand worden verbeterd en dit nog maar tot op zekere hoogte, omdat de gladheid van het wegdek toch niet verdwijnt, wanneer bij vriezend weer de sneeuw er niet goed afgeschoven wordt en bulten op het wegdek achterblijven. Het College meent de vraag, of op deze wijze met de sneeuw opruiming kan worden doorgegaan, ontkennend te moeten beantwoorden. Het personeel van den Reinigings- en Ont- smettingsdienst is met het werk bezig en met 30 leden van dit personeel bereikt men bijna evenveel als met 100 werk loozen. Er zijn buitengewoon weinig menschen, die voor dit werk zijn aangewezen en hun krachten er aan willen geven. De heer van Eek zou het betreuren, indien de behandeling van agendapunt 10 langen tijd werd uitgesteld en hoopt dan ook, dat, waar de Raad in langen tijd niet heeft vergaderd, de termijn van drie weken tusschen deze en de volgende ver gadering niet zal worden overschreden. De Voorzitter deelt den wensch van den heer van Eek; het College had graag agendapunt 10 vandaag afgehandeld. Intusschen kan spreker niet ontkomen aan den indruk, dat in deze vergadering meer gesproken is dan voor de behandeling van de zaken strikt noodig was. Spreker wenscht deze vergadering niet te sluiten zonder zijn dank te hebben betuigd aan den Raad, nu deze er toe heeft medegewerkt, dat belangrijke zaken afgedaan zijn, zij het ook op een zeer laat uur. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 14