MAANDAG 22 JANUARI 1940.
11
Electriciteits verorden ing
(van Eek e.a.)
De directie der Lichtfabrieken wordt bezield door een goeden
koopmansgeest: zij. begint met minder te laten betalen,
maar zorgt, dat zij ten slotte evenveel krijgt als vroeger.
De heer Wilmer acht het frappeerend, dat het amendement
van den heer van Eek niet voldoet aan de eischen van billijk
heid, welke men mag stellen.
De heer van Eek heeft zich bij de verdediging van zijn
amendement beroepen op de draagkracht van de verbruikers.
In verband hiermede wijst spreker er op, dat bij aanneming-
van het amendement degenen, die niet verhuizen, bij het
lichtpuntentarief kunnen aangesloten blijven en zij, die om
de een of andere reden in de noodzakelijkheid verkeeren, een
andere woning te betrekken, de aansluiting bij dit tarief
niet mogen behouden, terwijl hun draagkracht door de ver
huizing toch niet grooter is geworden.
Met de aanneming van dit amendement schept men allerlei
scheeve verhoudingen, die spreker in strijd met de billijkheid
acht. Men moet een algemeen geldend tarief vaststellen en geen
uitzondering maken voor verbruikers, die toevallig bij het
lichtpuntentarief zijn aangesloten, en in de gelegenheid zijn
in hetzelfde huis te blijven wonen.
Het amendement zal tusschen personen, die overigens in
dezelfde omstandigheden verkeeren en dezelfde financieele
draagkracht hebben, een zeer onbillijke verhouding scheppen.
De heer Veenendaal verklaart zich tegen het amendement
van den heer van Eek, omdat wanneer inderdaad het opper
vlaktarief in beginsel beter is dan het lichtpuntentarief,
hieruit moet worden afgeleid, dat degenen, die onder het
oppervlaktarief iets meer moeten betalen dan zij onder het
lichtpuntentarief hebben betaald, onder het laatstgenoemde
tarief te weinig betaald hebben. Het is onjuist een dergelijk
te-weinig-betalen te continueerendeze verbruikers hebben
reeds gedurende eenige jaren het voordeel genoten.
De heer van Eek noemde als een gunstige zijde van dezen
maatregel, dat de gezamenlijke verbruikers een voordeel
van 20.000.zullen hebben. Spreker vermoedt, dat dit
slaat op de verhouding tusschen het oppervlaktarief, dat nu
wordt voorgesteld en het voorloopige oppervlaktarief. Gaarne
zou spreker vernemen, hoe het gesteld is met de verhouding
tusschen het oppervlaktarief, dat nu wordt voorgesteld en
het lichtpuntentarief, zooals het vroeger was en ook, of het
eerstgenoemde tarief voor de verbruikers, die thans bij het
lichtpuntentarief zijn aangesloten, eenig voordeel oplevert.
De heer Tobé kan de gedachte van den heer van Eek zeer
goed begrijpen. De administratieve werkzaamheden, die voor
de Lichtfabrieken het gevolg zullen zijn van de aanneming
van het amendement, zullen vermoedelijk wat moeite en
eenig geld kosten, maar de directie der Lichtfabrieken, be
grijpt spreker haar geest goed, zal er wel iets op weten te
vinden, waardoor de administratieve moeilijkheden niet
zoo groot zullen zijn en dan is er naar sprekers meening wel
een overbrugging te vinden tusschen het lichtpuntentarief
en het oppervlaktarief, dat nu wordt voorgesteld. Het zal
hierbij niet om groote bedragen gaan.
Ofschoon spreker het antwoord van het College zal af
wachten alvorens zijn stem te bepalen, stelt hij zich nu voor,
aan het amendement zijn stem te geven; spreker gelooft n.l.
niet, dat de administratieve en financieele bezwaren groot
zullen zijn.
Kan men met een kleine opoffering deze verbruikers ter
wille zijn, dan moet men het doen, omdat men op die manier
betere klanten voor de Lichtfabrieken wint.
De Voorzitter kan zich aansluiten bij het betoog van den
heer Wilmer. Bij 'aanneming van het amendement-van Eek
zal men geheel willekeurig te werk gaan. Degene, die ver
plicht is te verhuizen, zal in zijn nieuwe, grootere woning
het duurdere tarief moeten betalen, terwijl een ander, die
niet uit zijn grootere woning behoeft te vertrekken, daarvan
wordt vrijgesteld.
In antwoord op de vraag van den heer Veenendaal deelt
spreker mede, dat men in 1939 bij de invoering van het
thans bestaande oppervlaktarief uitgegaan is van de ge
dachte, dat de wijziging geen geld mocht kosten; zij be-
teekende echter voor de Lichtfabrieken een verliespost van
5.000.a 6.000.Bij de toepassing van dit tarief is
gebleken, dat een betrekkelijk groot aantal verbruikers
meer moest betalen dan te voren en daarom heeft de directie
opnieuw enkele wijzigingen voorgesteld, o.a. een verlaging
van het vaste recht van 1.60 tot 1.35; dit kost den Licht
fabrieken 20.000.—.
Spreker vindt het met den heer van Eek jammer, dat
geen wijziging kan worden voorgesteld, waarvan alle ver-
Eleefriciteits verorden iini.
(Voorzitter.)
bruikers voordeel hebben. Men kan echter geen bestaand
tarief vervangen door een tarief, dat in beginsel juister is,
zonder dat andere omstandigheden ontstaan en verschillende
verbruikers iets achteruitgaan, hoewel de groote meerder
heid van de verbruikers eenig voordeel van de wijziging heeft.
Het amendement-van Eek geeft aan degenen, die bij het
lichtpuntentarief aangesloten zijn gebleven, het recht' van
dit oude tarief te blijven profiteeren, zoolang zij niet ver
huizen. Dat kan nooit de bedoeling zijn. Het is mogelijk,
dat ten gevolge van bepaalde oorzaken, b.v. een stijging van
de kolenprijzen, in de andere tarieven een wijziging moet
worden gebracht, die door den Raad zou moeten worden
aanvaard. De verbruikers, aangesloten bij het woonhuis-
lichtpuntentarief, zouden dan volgens het amendement hun
recht op de aansluiting bij het voordeeliger tarief blijven
behouden. Daarmede zou men een schromelijke onbillijkheid
begaan; zooals het amendement thans geredigeerd is, is
het niet anders denkbaar en daarom is het volgens spreker
alleen reeds op dien grond onaanvaardbaar.
De administratieve bezwaren tegen de aanneming van
het amendement moet men zich niet al te licht voorstellen.
Zelfs wanneer het voorstel van het College ongewijzigd
wordt aangenomen, zal de taak van de Lichtfabrieken zeer
moeilijk zijn, doordat het nieuwe oppervlaktarief op andere
gronden is opgetrokken dan waarop het tegenwoordige be
rust en dus geheel nieuwe berekeningen noodzakelijk maakt
wat een zeer moeilijk en veelomvattend werk is. Bij hand
having van het woonhuis-lichtpuntentarief worden delwerk
zaamheden zeer aanzienlijk verzwaard.
Daarbij mag men niet vergeten, dat een zeer groot gedeelte
van hen, die onder het nieuwe oppervlaktarief meer zullen
moeten betalen, gevonden wordt onder degenen, die een
abnormaal geringe verlichting in hun woning hebben aan
gebracht en een electriciteitsverbruik hebben, dat niet bij
hun woning past, zoodat zij eigenlijk te weinig betalen.
Juist om dezen toestand te doen verdwijnen, wordt het
nieuwe oppervlaktarief voorgesteld; het zou niet goed zijn,
langs den weg van het amendement daarop terug te komen.
De handhaving van de twee tarieven naast elkaar zal
op den duur een onjuiste en onbillijke behandeling van de
burgerij veroorzaken. Volgens het amendement van den heer
van Eek gaat men niet mee met de verhooging van de andere
tarieven. Enkele verbruikers men kan zeggen, dat het
er zeer weinig zullen zijn hebben zich op aandrang van de
Lichtfabrieken bij het oppervlaktarief aangesloten, ook
wanneer dit voor hen duurder was; zij hebben het te recht
gedaan, omdat zij dachten: „over eenige jaren wordt het
tarief toch ingevoerd en als ik er nu toe overga, bestaat
voor mij de mogelijkheid om (krachtens de bepaling, dat men
een dubbelen meter kan hebben) te profiteeren van de
goedkoopere tarieven in den spertijd en dus ook om meer
stofzuigers of andere electrische toestellen te gebruiken."
Werd het oude woonhuis-lichtpuntentarief gehandhaafd,
dan zouden dezelfde verbruikers misschien zeggen, zeer
slecht uitgekomen te zijn en veel liever het oude tarief voor
hen gehandhaafd te zien. Zeker zullen er zijn, die liever tot
het oude tarief terugkeeren. Men zou verzoeken ontvangen,
welke men op grond van billijkheidsoverwegingen zou
moeten inwilligen, om van het oppervlaktarief te mogen
teruggaan naar het oude tarief.
Wat de zakelijke behuizingen betreft, zullen de meeste
verbruikers wel bij het lichtpuntentarief zijn aangesloten;
ook zij kunnen zeggen, voor zoover zij niet naar het nieuwe
oppervlaktarief overgaan, dat zij bij het woonhuistarief
aangesloten willen blijven en daarvan ten eeuwigen dage
willen profiteeren. Het is juist de bedoeling, dat deze ver
bruikers meer overeenkomstig hun afname aan de Licht
fabrieken zullen betalen. Men geeft hun de gelegenheid
hieraan te ontsnappen en bevoorrecht hen op onbillijke
wijze, wanneer men het oude tarief handhaaft.
A u men in beginsel bereid is gebleken het oppervlak
tarief te aanvaarden, zal de Raad naar sprekers oordeel
verstandig doen met over de kleine bezwaren heen te stappen.
De gevallen, waarin meer betaald moet worden, komen
niet alleen onder de verbruikers met kleine woningen voor (de
directie der Lichtfabrieken heeft het nagegaan), maar zijn
grootendeels te vinden onder de bewoners van groote huizen,
die een onjuisten aanleg van electrische leidingen in hun
huis hebben en tot dusverre eigenlijk te weinig hebben be
taald, zoodat het billijk is, dat zij nu meer gaan betalen.
De moeilijkheden, die bij de invoering van het oppervlak
tarief bestonden, hebben de directie en de commissarissen
er toe gebracht alle mogelijke pogingen aan te wenden om
het aantal van degenen, die door de invoering van het nieuwe
oppervlaktarief financieel vooruit zullen gaan, zoo groot
mogelijk te doen zijn. Daarom ook heeft men het vaste