10 MAANDAG 22 JANUARI 1940. Elcctriciteitsverordening. (Tobé e.a.) In bijzondere gevallen kan de Directie van de bedragen, genoemd onder A tot en met D afwijken. 2°. Het 2e lid na III Oppervlaktarief, letter b, wordt gelezen als volgt: Het vaste recht volgens 2 en 3 A geldt bij een ter be schikking gesteld vermogen van ten hoogste 300 Watt per 10 m2 berekend oppervlak, volgens 3 B t/m 3 D naar even redigheid. Bij overschrijding van deze grenzen kan de Directie een hooger bedrag voor vast recht in rekening brengen." De heer Tobé, zijn amendement toelichtende, zegt, dat men bij het oppervlaktarief te doen heeft met den prijs per M2. en de hoeveelheid stroom, die men gebruikt. Het eigen aardige is, dat in paragraaf 3 de prijs per 10 M2. niet wordt genoemd, of beter gezegd, dat men den prijs zoo vaag aan duidt, dat het voor niemand doenlijk is precies uit te rekenen, wat het vastrecht per 10 M2. kost, daar volgens het artikel „de directie bepaalt in welke mate de gemeten oppervlakten in rekening worden gebracht". Spreker erkent direct, dat er geen wijziging is te bedenken, waarmede ieder ten volle tevredengesteld kan worden, maar dit verlangt of verwacht spreker ook niet. Wel gelooft spreker een duidelijker om schrijving gegeven te hebben in het door hem voorgestelde amendement. Iedere verbruiker kan uitmaken, tot welke categorie hij behoort en na aanneming van sprekers amende ment kan hij dan precies berekenen, wat hij per M2. moet betalen. Enkele verbruikers zullen niet belmoren tot de door spreker bedoelde categorieën en voor hen zal de prijs afzonderlijk moeten worden bepaald. Intusschen heeft spreker getracht alle categorieën van verbruikers, die een bedrijf aan huis uitoefenen, onder het amendement te brengen. De door het College voorgestelde redactie acht spreker te vaag, omdat men bij een tarief altijd ongeveer moet weten, waaraan men toe is. De heer Riedel begrijpt niet, dat de heer Tobé, die gepleit heeft voor vereenvoudiging van de tarieven, thans een amendement voorstelt, waardoor de tarieven nog inge wikkelder zullen worden dan zij volgens hem zelf reeds zijn. Spreker vraagt zich af, of de verdeeling, in het amendement voorgesteld, precies aangeeft, wat men noodig heeft. Onder 3, C, wordt gesproken van „kleine werkplaatsen en pensions", maar waar blijven dan de logementen, de hotel-pensions? De houders daarvan en de kamerverhuurders kunnen ook vragen, onder deze categorie gerangschikt te worden. Spreker vraagt zich dan ook af, of men door aanneming van dit amendement niet komt tot een grootere splitsing en daardoor tot meer ingewikkelde tarieven. De heer Eikerbout vraagt, wat onder „het woning-gedeelte" dient te worden verstaan. Is het de kamer of zijn het de kamers, die men doorgaans bewoont? De Voorzitter antwoordt, dat bedoeld wordt het gedeelte van het perceel, dat als woning wordt gebruikt, dus niet is winkel, werkplaats of iets dergelijks; het bestaat dus uit verschillende kamers: woonkamer, zitkamer, slaapkamer enz. De heer Eikerbout zegt, naar aanleiding van de opmerkingen van den heer Riedel, dat wanneer hotels of pensions, wat de stroomlevering betreft, vallen onder 3, C, de gedeelten van het perceel, waarin zij worden gehouden, precies volgens dien maatstaf zullen worden behandeld. De Voorzitter verklaart, dat de opmerkingen, welke de heer Tobé thans gemaakt heeft, reeds uitvoerig in de Com missie voor de Lichtfabrieken en daarna in het College zijn behandeld. Het College erkent de juistheid van de stelling van den heer Tobé, dat de tarieven zoo gemakkelijk en begrijpelijk mogelijk moeten zijn. Daarbij geeft het College toe, dat bij aanneming van het ongewijzigde artikel een groote mate van onzekerheid zal bestaan en eigenlijk niemand met behulp van dit artikel precies kan zeggen, waaraan hij toe is. De verbruiker zou dan zijn overgeleverd aan den goeden wil van de directie der Lichtfabrieken. Spreker kan volmaakt begrijpen, dat de directie van de Lichtfabrieken, van wie het voorstel afkomstig is, dezen maatregel heeft voorgesteld, omdat zij in de praktijk heeft ervaren, dat, juist wanneer men den menschen ter wille wil zijn en hen billijk wil behandelen, aan de directie voor deze betrekkelijk kleine groep van zeer bijzondere en hete rogene gevallen een zekere mate van armslag moet worden gelaten. Aan den anderen kant ziet spreker in, dat dit den heer Tobé en misschien vele anderen niet bevredigt. Het College acht het zeer begrijpelijk, dat men heeft getracht Eleetriciteitsverordening. (Voorzitter e.a.) uit de algemeene groep van zakelijke behuizingen zooveel mogelijk bepaalde groepen te maken, opdat de verbruikers een zeker houvast hebben en aanspraak krijgen op een behandeling, waarop zij recht hebben, terwijl er bovendien een groote mate van duidelijkheid ontstaat. Het is niet mogelijk de onderverdeeling geheel compleet te maken; er blijven gevallen, die in het bijzonder moeten worden bekeken. Nu de heer Tobé heeft voorgesteld de directie in bijzondere gevallen het recht te laten van de vastgestelde bedragen af te wijken, kan het College zich met het amendement ver eenigen, omdat ook bij het College de gedachte leeft, dat men aan de groepen, in het amendement bedoeld, een groote mate van houvast heeft bij het bepalen van de gevallen, die tot de zakelijke behuizing belmoren. Het College neemt thans, met dank aan den heer Tobé, de amendementen gaarne over. Het aldus gewijzigde artikel III wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel IV, waarbij tevens aan de orde komt het amendement van den heer van Eek, luidende: „Ondergetekende stelt voor om aan artikel IV der Ver ordening houdende wijziging van de verordening van 17 December 1914 (Gemeenteblad No. 37) betreffende levering van electriciteit door de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 23 Januari 1939 (Gemeenteblad No. 1) als twede lid het volgende toe te voegen: Degenen echter, die bij de inwerkingtreding dezer verordening hun stroom van de electriciteitsfabriek betrekken op de voorwaarden van het woonhuistarief, vastgesteld bij artikel 10c der verordening van 17 December 1914, zooals die luidde voor de wijziging van 23 Januari 1939, behouden het recht om desgewenscht, zoolang zij het zelfde perceel bewonen, op dezelfde voorwaarden den stroom van de fabriek te blijven betrekken." De heer van Eek heeft het amendement ingediend" om een vlek van het voorstel te verwijderen. De onaangename zijde van het voorstel is n.l., dat terwijl 80 van de afnemers volgens het lichtpuntentarief met voordeel den overgang naar het oppervlaktarief zullen maken hetgeen spreker natuurlijk toejuicht de overigen daarbij meer zullen moeten betalen. De Commissarissen van de Lichtfabrieken stellen het in de toelichting van hun voorstel als zeer onschuldig voor met te verklaren, dat het nadeel zal bedragen: voor 6 minder dan 10 cent per maand, voor nog 6 tusschen 10. en 17 cent per maand en voor 8 meer dan 17 cent per maand. Deze voorstelling van zaken moet leiden tot de conclusie, dat het wel is waar sommigen verbruikers iets zal kosten, maar het verschil niet groot zal zijn. Er bestaat echter geen verband tusschen het inkomen van deze verbuikers en hel nadeel, dat zij lijden. Men weet ten slotte niet, welke personen door dezen maatregel zullen worden getroffen. In het algemeen zullen het zijn personen, die een huis met groote kamers bewonen, maar liet gebrek aan inkomen wordt niet alleen in de kleinere woningen, doch dikwijls ook in de grootere aangetroffen. Sommige menschen, b.v. pensionhouders, zijn gedwongen groote woningen te be trekken. Het is in alle geval volgens spreker niet geoorloofd in dezen tijd een maatregel te nemen, die in het belang van de Licht fabrieken en de ingezetenen in het algemeen is, maar waarvan enkele honderden personen het slachtoffer zullen worden. Spreker beschouwt het verschil tusschen den kostprijs van de electriciteit en den prijs, dien de verbruiker moet betalen, als een soort van indirecte belasting. Het lijkt spreker niet verantwoord in dezen tijd, die voor velen, ook voor sommigen van hen, die in eenigszins grootere huizen wonen, zeer moeilijk is, verbruikers meer te laten betalen dan zij tot nu toe voor het product van een monopolistisch bedrijf betaald hebben. Het zou nog iets anders zijn, indien men in staat was, van het product minder te gebruiken, maar dit is bij electrisch licht bijna niet mogelijk. De aanneming van dit amendement zal van de Lichtfa brieken een offer vragen en zal haar ook zekere administra tieve beslommeringen brengen, maar deze bezwaren wegen voor spreker niet voldoende om niet te pogen den voorgestel- den maatregel, welken hij in het algemeen toejuicht, niet ten nadeele van 800 a 900 verbruikers te doen komen. Spreker zou gaarne willen, dat deze nuttige maatregel ten slotte door iedereen kon worden toegejuicht, doordat men kan zeggen, dat hij in het algemeen belang is en niemand er financieel door achteruitgaat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1940 | | pagina 10