VRIJDAG 22 DECEMBER 1939. 343 Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (van Stralen e.a.) aanneming van de motie ook niet ontraden en zij werd met algemeene stemmen aangenomen. Spreker acht het het beste, dat, zulks ter vermijding van den verkeerden indruk naar buiten, de motie van den heer Snel (No. 10) wordt aangenomen. De Voorzitter wil trachten, naar aanleiding van de (spreker wil niet zeggen „onverkwikkelijke", doch wel „niet over matig duidelijke en niet verhelderende") bespreking van de motie-Snel (No. 10), tusschen de voor- en tegenstanders, elkaar niet begrijpende Raadsleden een gouden brug te slaan en vraagt den heer Snel of deze niet met spreker van oordeel is, dat in ieder geval de bewoordingen van deze motie aanleiding hebben gegeven tot verschil van opvatting en dat het niet iedereen duidelijk voor den geest staat, wat ten slotte de draagwijdte van de motie zal blijken te zijn. Acht de heer Snel, zoo vraagt spreker verder, het niet in het belang van de motie zelf en van de beweging, die de heer Snel vertegenwoordigt, deze motie terug te nemen, haar te herzien in verband met de daarover gevoerde debatten, te trachten de onduidelijkheden, die er in voorkomen, weg te nemen en haar binnen korten tijd (spreker zegt niet „bij de volgende begrooting") opnieuw in te dienen? Het zal dan misschien zeer gemakkelijk voor den Raad zijn, een oordeel daarover uit te spreken, zonder dat er nog veel besprekingen aan gewijd behoeven te worden. Spreker gelooft, dat noch voor-, noch tegenstemmers heel veel pleizier van hun stem zullen hebben. Dat is de bedoeling van een raadsbesluit niet. Het doel is heldere, klare voorstellen aan te nemen, die voor iedereen duidelijk maken, wat men bedoelt. De heer Snel is niet bereid aan het verzoek van den Voor zitter te voldoen. De Voorzitter verklaart, dat de meerderheid van het College den Raad de aanneming van de motie-Snel (No. 10) ontraadt. De heer Veenendaal heeft spreker niet goed begrepen, indien hij meent, dat spreker gegriefd is door wat de heer Veenendaal heeft gezegd of dat spreker bezwaar heeft gemaakt tegen de pogingen van den heer Veenendaal om bezuinigings suggesties te doen. Spreker heeft verklaard waardeering te hebben voor wat de heer Veenendaal heeft gedaan en nog voornemens is te doen, maar spreker meent, dat wanneer men adviezen wil geven aan het College, dat zelf vrij goed op de hoogte is en zich nauwkeurig rekenschap heeft gegeven van de begrooting, welke het heeft ingediend, men zeer nauwkeurig van alle details op de hoogte moet zijn en dit kan de heer Veenendaal niet zijn, omdat hij noch met den Commissaris van Politie, noch met spreker, noch met een ambtenaar ter Secretarie heeft gesproken. Daarom heeft spreker den heer Veenendaal den raad gegeven, zich van de details op de hoogte te stellen, opdat diens critiek en suggesties veel meer waarde voor den Raad en het College zouden hebben. De heer Veenendaal achtte de methode niet juist. De Voorzitter acht juist de methode, waarbij de heer Veenendaal zich van de details op de hoogte stelt. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De Voorzitter deelt mede, dat de meerderheid van het College afwijzend staat tegenover de motie-van Eek (No. 1) Na hetgeen daarover gezegd is voornamelijk door den heer Wilmer, verklaart spreker namens de meerderheid van het College, misschien ook namens het College in zijn geheel, dat los van de toelichting van deze motie door den heer van Eek gegeven, het College geen bezwaar heeft tegen aanneming bij acclamatie van de motie-van Eek (No. 2). Wil de Raad deze motie onder deze omstandigheden met algemeene stemmen aannemen? De heer van Eek vraagt of hij, wanneer hij zelf voor deze motie stemt, zich dan moet losmaken van zijn toelichting. De Voorzitter beantwoordt deze vraag ontkennend, maar sommige andere Raadsleden moeten zich, als zij vóór deze motie-van Eek stemmen, wel van de toelichting van den heer van Eek losmaken. Spreker verklaart zich namens de meerderheid van het College tegen de motie No. 3 van den heer van Eek. Namens het College stelt spreker voor het voorstel-Schiiller (No. 5), luidende: „De ondergeteekende stelt voor: te besluiten medewerking te verleenen aan den bouw van Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter e.a.) arbeiderswoningen, „mede ter vervanging van krotwoningen" boven het aantal woningen dat in voorbereiding is, vermeld in de Memorie van Antwoord op de Gemeentebegrooting 1940." te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. De Voorzitter deelt mede, dat de meerderheid van het College bezwaar heeft tegen het voorstel-Schiiller (No. 6). Het College is bereid, het voorstel van den heer Schüller (No. 7) over te nemen, onder voorbehoud, dat Burge meester en Wethouders zullen bepalen, wat zal worden ge publiceerd. Spreker constateert, dat het voorstel van den heer Schüller (No. 7), luidende: „De ondergeteekende stelt voor: te besluiten de resultaten van de telling van het aantal leegstaande woningen aan de Raadsleden toe te zenden en voor openbare kennisname beschikbaar te stellen.", door Burgemeester en Wethouders is overgenomen. De meerderheid van het College ontraadt aanneming van het voorstel-Schiiller No. 8, van het voorstel-Piena No. 9 en van de motie-Snel No. 10. Voorts verklaart spreker namens het College zich tegen de voorstellen-van Oyen (Nis. 14, 15 en 16). De Voorzitter zegt, dat ook na de door den heer Tobé daarin aangebrachte wijzigingen, het College groot bezwaar blijft maken tegen het voorstel-Tobé No. 18 en dus aan neming daarvan ontraadt. De Voorzitter stelt hierna aan de orde de stemming over de bij punt 26 voorgestelde verordening, regelende de heffing van opcenten op de hoofdsom der personeele belasting te Leiden. De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdeüjke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. De heer van Weizen wenscht geacht te worden tegen te hebben gestemd. Vervolgens is aan de orde de stemming over de verschillende bij de algemeene beschouwingen behandelde voorstellen en moties. De motie van den heer van Eek (N°. 1), luidende: „De Raad spreekt de wenselijkheid uit, dat voortaan ook in Leiden het houden van optochten met muziek en banieren op Zondagnamiddag als regel zal worden toegestaan." wordt verworpen met 18 tegen 14 stemmen. Tegen stemmende heeren Riedel, Beekenkamp, Veenendaal, van Rosmalen, Huurman, van der Reijden, Wilmer, Bosch van Rosenthal, Tepe, Wilbrink, van Oyen, Lombert, Eiker bout, Parmentier, Bergers, van Dijk, Tobé en Eskens. Vóór stemmen: de heeren Jongeleen, Piena, Schüller, van Welzen, Oostveen, van Stralen, Verweij, van Bemmelen, Koole, Key, van Eek, Snel, mevr. Braggaar en mevr. de Cler. De motie van den heer van Eek (N°. 2), luidende: „De Raad spreekt als zijn oordeel uit, dat bij benoemingen in gemeentelijke commissies zo veel mogelijk moet worden rekening gehouden met de verschillende geestesrichtingen," wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De motie van den heer van Eek (N°. 3), luidende: „De Raad der gemeente Leiden van oordeel, dat het in verband met de stijging van de kosten van levensonderhoud gewenst is, dat Burgemeester en Wethouders in overleg treden met het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om zich te wenden tot de Regering, ten einde te bereiken, dat al zodanige maatregelen worden genomen als dienstig zijn om de gevolgen dier stijging te keren, nodigt Burgemeester en Wethouders uit de hiertoe nodige stappen te verrichten." wordt verworpen met 20 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Riedel, Beekenkamp, Veenen daal, van Rosmalen, Huurman, van der Reijden, Wilmer Bosch van Rosenthal, Tepe, Wilbrink, van Oyen, Lombert, Eikerbout, Parmentier, van Bemmelen, Bergers, Key, van Dijk, Tobé en Eskens.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 9