340
VRIJDAG 22 DECEMBER 1939.
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Tobé e.a.)
lijden. Spreker hoopt, dat hij thans duidelijk genoeg heeft
uiteengezet, waarom hij de Commissie van Financiën wil
inschakelen bij de samenstelling van de begrooting.
Wat betreft het oponthoud, dat door inschakeling van
de Commissie van Financiën veroorzaakt zou worden, de
Commissie kan, bij aanneming van sprekers voorstel reeds
over eenige weken, aan de hand van de begrooting voor 1940,
eenige adviezen uitbrengen over de begrooting voor 1941.
Dat het zijn nut kan hebben, over den sluitpost der begrooting
met deze Commissie ruggespraak te houden, is deze week
met het voorstel-Donders c.s. (No. 20) om het tekort over
1938 thans ineens te dekken, duidelijk gebleken. De Voor
zitter heeft gisteren gezegd, dat het besluit om het tekort
over 1938 voor 4/s gedeelte over te brengen naar volgende
jaren, door het College niet con amore genomen is. Alle
Raadsleden zijn daarvan overtuigd. Maar zou, indien vooraf
overleg was gepleegd met de Commissie van Financiën,
het College dit voorstel tot opschuiving der lasten dan ooit
hebben gedaan? Gezien de namen der onderteekenaren van
voorstel No. 20 en de verklaring van den Voorzitter betwijfelt
spreker dit ten zeerste. Aan aanneming van sprekers voorstel
(No. 18) zijn dus groote voordeelen verbonden, zoowel voor
het College als voor den Raad, maar vooral ook voor de
gemeente. De gevreesde nadeelen, zooals het niet tijdig klaar
komen met de begrooting, kan spreker niet als juist erkennen.
Mocht daarvoor nog eenige vrees blijven bestaan, dan is
spreker bereid zijn voorstel aldus te wijzigen, dat voor deze
vrees geen reden meer behoeft te bestaan. Spreker brengt
deze wijziging aan.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Tobé zijn voorstel
(No. 18), luidende:
hidergeteekende stelt voor:
De Raad besluit de verordening, betreffende de Commissie
van financiën aldus te wijzigen, dat het voortaan ook tot
de taak van genoemde Commissie behoort, te adviseeren
betreffende de samenstelling van de gemeentebegrooting en
de daarop voorkomende posten",
heeft gewijzigd in dezen zin, dat hij het woord „taak"
heeft vervangen door het woord „bevoegdheid" en dat
daaruit vervallen zijn de woorden „en de daarop voor
komende posten".
De heer van Weizen zegt, dat de heer van Oyen hem niet
heeft kunnen overtuigen van de juistheid van invoering van
een tarief voor gas, water en electriciteit speciaal voor de
groote gezinnen, (voorstellen-van Oyen Nis. 15 en 16). Op
sprekers bedenking tegen deze voorstellen, dat een betere
maatstaf zou zijn gelegen in de financieele draagkracht, heeft
de heer van Oyen geantwoord, dat zijn voorstellen (Nis. 15
en 16) een eerste stap zijn om den grooten gezinnen in dezen
tegemoet te komen en dat het baseeren van de tarieven
politiek op de financieele draagkracht een tweede stap is.
De gronden, hiervoor door den heer van Oyen aangevoerd,
mogen, van diens specialen gezichtshoek uit gezien, volkomen
verdedigbaar zijn, spreker stelt er tegenover, dat men bij
het zoeken naar een rechtvaardige en billijke verdeeling van
de lasten, die de tegenwoordige tijdsomstandigheden op de
gemeenschap leggen, in de eerste plaats rekening moet houden
niet met de grootte, maar wel met den welstand van het
gezin, juist omdat volgens de tot nog toe geldende begrippen
de welstand de bron is van de middelen ter bestrijding van
de lasten. Bij deze opmerkingen wenscht spreker het te laten,
al is het onderwerp daarmede nog niet uitgeput.
Men heeft in deze debatten beweerd, dat de houding van
de communisten in principe berust op afbraak van het be
staande stelsel. Inderdaad meenen zij het bestaande, kapita
listische stelsel, zooals zij het zien, te moeten bestrijden, maar
dit sluit niet in, dat zij onder geen enkele omstandigheid
willen deelnemen aan positief werk in het belang van de ge
meenschap. De communisten zijn in principe geen voorstan
ders van deze afbraakzij keeren zich echter ten felste tegen
de gedachte, dat aan de grondslagen van de bestaande maat
schappelijke orde in geen enkel opzicht mag worden geraakt,
welke gedachte met zich brengt, dat men zich neerlegt bij de
bestaande verhoudingen en in het bijzonder bij de bestaande
economische verhoudingen. Juist omdat de communisten
meenen in het belang van de menschheid te moeten strijden
voor een betere maatschappelijke orde, gebaseerd op andere
economische grondslagen dan de huidige, richt spreker zich
tegen de financieele beschouwingen, deze week over de ge
meente-begrooting gehouden, omdat zij gebaseerd zijn op
economische inzichten, die van het kapitalistische standpunt
uit geoordeeld volkomen juist zijn, maar in hun uitwerking
er toe moeten drijven, dat ten slotte de groote massa van de
niet-bezitters moet offeren voor hen, die op het oogenblik de
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen,
(van Weizen e.a.)
geheele constellatie van economische en politieke verhoudingen
beheerschen. Spreker wijst den heer van Eek op het Buiten -
landsch Overzicht in het avondblad van de Arbeiderspers
van 20 Januari 1939, waarin de Buitenland-redacteur Rusland
den laatsten kampioen van de collectieve veiligheid noemde
en schreef, dat de Sowjet-Unie met haar politiek de democra
tische mogendheden van het Westen heeft gewaarschuwd
en dat de buitenlandsche politiek van de Sowjet-Unie in
deze woorden samengevat kan worden: pootig, maar vreed
zaam. De voornaamste critiek der communisten op de sociaal
democratie is hierop gebaseerd, dat zij met haar politiek van
den godsvrede afstand doet van de zelfstandige taak, die de
arbeidersklasse heeft in de historische worsteling, welke thans
plaats vindt en deze aan dien godsvrede ondergeschikt maakt,
waardoor zij gelijktijdig deze worsteling remt. De sociaal-
democratie doet afstand van dezen klassenstrijd, die ondanks
alle pogingen om de werkelijkheid te verdoezelen, steeds
krachtiger vormen aanneemt en daardoor mede van grooten
invloed kan zijn op den maatschappelijken vooruitgang. His
torische processen, als waarvan men op het oogenblik getuige
is, hebben altijd dit kenmerk vertoond, dat ze gepaard gaan
met feilen strijd en juist omdat de communisten daarvoor de
oogen niet wenschen te sluiten, omdat zij meenen de conse
quenties van dezen strijd en van de geheele ontwikkeling
duidelijk te moeten maken aan de volksmassa's, becritiseeren
zij de houding van de sociaal-democratie in dezen, aangezien
zij door haar pogingen om juist in dit tijdsgewricht tot samen
werking met anderen te komen, de arbeidersklasse onderge
schikt maakt aan de taak, welke deze klasse heeft te vervullen
nl. de klasse te zijn, die den overgang van de huidige klassen
maatschappij naar de klassenlooze maatschappij tot stand
brengt.
De heer Schüller zal slechts een enkel woord zeggen over
het antwoord van het College op de gemaakte opmerkingen
over den stadhuisbouw.
De Voorzitter doet den heer Schüller opmerken, dat deze
zich tot een bespreking van de ingediende voorstellen heeft
te beperken, aangezien hem slechts daartoe het woord is
verleend.
De heer Schüller zal zijn opmerkingen tot een andere
gelegenheid bewaren. Indien de Voorzitter tracht het op
deze manier in den doofpot te stoppen, is hij, gelijk hem wel
bekend is, met de sociaal-democratische fractie nog niet
klaar.
De Voorzitter tracht dit ook niet te doen, maar poogt
alleen na te leven en uit te voeren het besluit, dat de Raad
gisteren met betrekking tot de rantsoeneering van den
spreektijd heeft genomen.
De heer Schüller meent, dat de Raad, was het dezen
bekend geweest, hoe het besluit zou worden uitgevoerd, dit
besluit niet zou hebben genomen.
De Voorzitter heeft het duidelijk voorgesteld.
De heer Schüller heeft allerminst beweerd, dat de heer
Wilbrink in de Raadsvergadering van 13 Februari 1939
doelbewust een onjuiste verklaring heeft afgelegd met te
beweren, dat het rapport van de telling van leegstaande
woningen, hetwelk aan het College was gericht, nog niet
was ingekomen. Artikel 73 der Gemeentewet bepaalt, dat
de Burgemeester alle aan den Raad of aan Burgemeester
en Wethouders gerichte stukken ontvangt en opent en deze
terstond ter tafel brengt in de vergadering, waar zij behooren,
tenzij die stukken, volgens de orde der vergadering, dadelijk
behooren te worden verzonden aan het lid of de leden meer
in het bijzonder met de zaken, waartoe de stukken betrekking
hebben, belast. Men kan er spreker dus geen verwijt van
maken, wanneer hij met een beroep op een bepaling der
Gemeentewet zegt, dat het rapport reeds op 16 Januari
1939 bij het College was binnengekomen. Dat de Voorzitter
het daarna den Wethouder ter hand heeft gesteld, doet niets
ter zake. Is het rapport direct in handen van den Wethouder
gesteld, dan is de Gemeentewet op dit punt overtreden.
De heer Wilbrink: Wie in onschuld zondigt, zondigt niet.
De heer Schüller verzoekt het College het praeadvies over
het voorstel No. 5 zoo spoedig mogelijk uit te brengen. Nu
dit voorstel in handen van het College ter fine van praeadvies
is gesteld, kan spreker zich ontslagen achten van den plicht
den heer Huurman van antwoord te dienen. Toen spreker