338 VRIJDAG 22 DECEMBER 1939. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp.) fractie toch eenigen invloed in een Raad van 35 leden kan hebben, een feit, dat aan den heer Groeneveld niet zal zijn ontgaan, wanneer hij deze debatten met aandacht heeft gevolgd. Sprekers fractie is den heer Koole zeer erkentelijk voor diens ruiterlijke bekentenis; zij heeft aangenomen, dat de heer Koole de opmerking in het vuur van zijn rede heeft gemaakt en de dingen niet zóó ernstig heeft bedoeld. De heer Key heeft in het betoog van den heer Koole aanleiding gevonden om het woord te vragen voor een persoonlijk feit, maar daartoe bestond zeker geen aanleiding, gehoord ook de verklaring, waarmede de Wethouder van Financiën diens goed gedocumenteerde rede begon. Over het thans ingetrokken voorstel No. 20 zal spreker niets meer zeggen; wel veroorlooft hij zich in dit verband de algemeene politieke opmerking, dat het veelbeteekenend is, dat de leider van de sociaal-democratische fractie gister avond stilzwijgend heeft aanschouwd, hoe de bemanning zelf het begrootingsschip tot zinken heeft gebracht. Na drukkelijk wenscht spreker hulde te brengen aan den Wet houder van Financiën voor de wijze, waarop deze het heeft gedaan, omdat deze liet after all beter heeft geoordeeld den strijd te staken, toen hij aan den horizon den slagkruiser van Gedeputeerde Staten zag opdoemen en de torpedo jager van de heeren Donders c.s. (No. 20) gevaarlijk dicht naderde. Het College heeft verklaard het in beginsel eens te zijn met de strekking van dit voorstel en de Wethouder van Financiën heeft in zijn rede een krans gelegd aan den voet van het standbeeld van De Gijselaar en hulde gebracht aan zijn ambtsvoorganger, den heer Goslinga, door in zijn betoog er telkens en telkens weer den nadruk op te leggen, dat de gemeente gedurende de 10 crisisjaren er in geslaagd is buiten de rij van noodlijdende gemeenten te blijven, hetgeen mede een gevolg is geweest van de omstandigheid, dat in vorige jaren een zoo solide en degelijk financieel beleid is gevoerd. Spreker vertrouwt dan ook ten volle, dat het College, even tueel in samenwerking, althans in overleg met eenige leden van de Commissie van Financiën, straks, wanneer het voorstel- Tobé (No. 18), zij het met een kleine wijziging zal zijn aan genomen, in deze beproefde lijn zal willen doorgaan en daarbij gaarne gebruik zal willen maken van het nuttige werk en den prijzenswaardigen speurzin, dien sommige, ook enkele nieuwe leden van den Raad aan den dag leggen, wanneer zij het College in zijn bezuinigingsarbeid willen steunen. Op dit punt moet spreker onderstrepen een gedeelte van de repliek van den heer Veenendaal, waar deze te recht meende zich te moeten verweren tegen een ietwat te feilen aanval, dien de Voorzitter in diens antwoord op den heer Veenendaal heeft gedaan, toen de Voorzitter sprak over Hoofdstuk III en wat daarmede samenhangt. Indien de Voorzitter bij het uitspreken van de rede van den heer Veenendaal in de vergadering aanwezig ware geweest, zou hij waarschijnlijk anders hebben gesproken dan hij heeft gedaan; de heer Veenendaal maakte n.l. zijn opmerkingen in vragenden vorm, opmerkingen, die volkomen begrijpelijk zijn, wanneer men zich de moeite heeft getroost de cijfers van verschillende vergelijkbare gemeenten met elkaar te vergelijken. In dit gedeelte van de redevoering van den heer Veenendaal heeft spreker niets ontdekt of kunnen ontdekken, waaruit zou blijken, dat eerstgenoemde zich misdragen heeft. Hoe moet een Raadslid den weg in de begrooting en de gemeentefinanciën leeren kennen, indien hij niet eens naar dien weg mag vragen? Daarom verheugt het spreker, dat de Voorzitter den heer Veenendaal gelegenheid heeft gegeven, ter plaatse informaties te verkrijgen betreffende hoofdstuk III. Spreker hoopt dat de heer Veenendaal de gevraagde wijsheid zal verkrijgen en dat de Raad daarvan de vruchten zal plukken. De heer van Stralen was verbaasd, dat spreker ter adstru eering van diens critiek omtrent den tragen gang van werk zaamheden van het College en omtrent de weinig construc tieve politiek van het College enkele gedachten naar voren had gebracht, waarvan de heer van Stralen wist, dat spreker- persoonlijk die niet onderschrijft, met name de schooltand- verzorging en de zorg voor onvolwaardigen. Dit laatste heeft volkomen sprekers sympathie; ten aanzien van het eerstgenoemde punt deelt spreker het standpunt van den Wethouder niet. Door de verklaring van den Wethouder, dat deze desiderata niet vervuld kunnen worden om fin an - cieele redenen, heeft hij een spreker zeer welkome aan vulling gegeven op een propaganda-geschrift van de afdeeling Leiden der Sociaal-Democratische Arbeiders Partij, waarin deze zaken juist naar voren gebracht worden als maat regelen, die door dit College en speciaal door de sociaal democratische Wethouders waren geïnspireerd; daarom was Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp e.a.) de gemeente zoo gelukkig met haar sociaal-democratische Wethouders. Dat de pogingen inzake de opleiding tot dienstbode en inzake de omscholing van werkloozen mislukt zijn, drukt natuurlijk evenzeer op deze Wethouders. Spreker ziet daarin nog steeds heilzame middelen om de werkloosheid in te perken en verzoekt het College nog eens te willen nagaan de oorzaken, die tot die mislukking hebben geleid. Inzake de herscholing van werkloozen heeft de Wethouder gemeend, een verschil van opvatting te kunnen constateeren tusschen den heer Parmentier en spreker. Verschil van opvatting komt wel eens in de beste families voor, getuige b.v. het tweegesprek tusschen den heer van Stralen en zijn partijgenoot den heer Snel. Die herscholing heeft gelukkig de volle aandacht van het College en nu hoopt spreker, dat de heer Parmentier de moeite zal willen nemen, overeen komstig het advies van den heer Tepe, eens met den Wet houder van Sociale Zaken te gaan spreken; dan zal het den heer van Stralen duidelijk worden, dat de heer Parmentier en spreker inzake de herscholing van werkloozen niet zoo ver van elkaar afstaan als de Wethouder wel dacht. Spreker hoopt, dat de verdere pogingen tot herscholing van werk loozen effect zullen sorteeren en er toe zullen bijdragen, dat Leiden zijn ouden naam als stad van lakenwevers en wol fabrikanten zal blijven handhaven. Teleurstellend achtte spreker de ontstellende mededeeling van den Wethouder van Sociale Zaken, dat de Directeur Van de Arbeidsbeurs geen gelegenheid heeft, zich ten volle aan deze taak te wijden. Wanneer ten aanzien van de be strijding der werkloosheid op één punt overeenstemming tusschen alle partijen bestaat, dan is het toch wel ten opzichte, van de groote waarde van de arbeidsbemiddeling, die al haar krachten moet inspannen om te trachten, den menschen weer een plaats in de maatschappij te bezorgen. Wanneer de Directeur van de Arbeidsbeurs geen tijd heeft, zich aan dit allernoodzakelijkste werk te wijden, dan is het hoog noodig, dat hij andere krachten naast zich krijgt. Vooral hier geldt: de cost gaet voor de baet uit. Spreker heeft met klimmende verbazing geluisterd naar de nadere verdediging door den heer Snel van diens motie (No. 10) tot afkeuring van het tegenwoordig systeem van werkverschaffing; wanneer niet toegezegd werd, dat het basis-uurloon werd verhoogd, zou de heer Snel zijn motie handhaven. Alsof de te werkgestelden bij de werkverschaffing in Valkenburg met aanneming van deze motie iets gebaat zouden worden! Zouden deze arbeiders er beter aan toe geweest zijn, wanneer zij doorgegaan waren met stempelen? Nog grooter was sprekers verbazing, toen spreker luisterde naar het betoog van den heer Wilmer, die, volkomen be grijpelijk en spreker zou bijna zeggen volkomen terecht, naar deze vergadering was gegaan met het voornemen, tegen de motie van den heer Snel te stemmen, maar haar nu zal steunen, nu hem uit het debat was gebleken, dat het College op dit punt uiteen zou vallen en het een vreemden indruk naar buiten zou maken, indien het College ten aanzien van deze zaak niet homogeen was. De Voorzitter gelooft, dat de heer Beekenkamp den heer Wilmer verkeerd heeft verstaan; spreker heeft althans niet deze conclusie uit het betoog van den heer Wilmer getrokken. De heer Wilmer zegt, dat uit het verschillend stemmen de conclusie zal worden getrokken, dat men in den Raad over de werkverschaffing verschillend denkt, hetgeen echter niet het geval is. De heer Beekenkamp leidt hieruit af, dat de heer Wilmer op zijde gaat voor de mogelijkheid, dat het publiek een verkeerde conclusie trekt uit de stemming over de motie-Snel (No. 10), welke èn de Raad èn het College overbodig vinden, maar die desondanks wordt gehandhaafd. Reeds in eerste instantie heeft spreker betoogd geen voor stander te zijn van moties, die op zich zelf overbodig zijn. De heer Wilmer Het kan een uitzondering zijn! De heer Beekenkamp zegt, dat dit niet ten aanzien van dit punt geldt. Uit deze debatten is gebleken, dat bij schier alle partijen spreker verklaart het nu ook namens zijn fractie bezwaren tegen de werkverschaffing bestaan. Het is een algemeene overtuiging. De heer Wilmer Op die conclusie moet de stemming kloppen. De heer Beekenkamp zegt, dat alle partijen de motie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 4