356
VRIJDAG 22 DECEMBER 1939.
Gemeente-begrooting Uitgaven.
(van Stralen e.a.)
met zijn historische waarde niet mocht worden verbouwd
en tot Boerhaave-museum diende bestemd te worden. Het
gemeentebestuur heeft gemeend een andere oplossing te
vinden in de onderbrenging van de werkinrichting in het
Gravensteen en heeft zoo spoedig mogelijk de noodige plannen
daarvoor laten ontwerpen en uitwerken; bovendien heeft het
getracht een bijdrage van het Rijk en de Provincie te krijgen
in de kosten van de restauratie van het Gravensteen. Opnieuw
is tot sprekers spijt stagnatie ontstaan, doordat het met de
toezegging van de bijdrage van de Provincie niet vlot gaat
en een financieele oplossing moet worden gevonden. Ver
schillende moeilijkheden doen zich voor, waardoor de zeer
ongewenschte toestand langer dan spreker lief is moet worden
bestendigd.
Wat betreft de vraag, of de Raad het voorstel-Tobé dient
aan te nemen dan wel heter doet met te trachten, de reorga
nisatie, waartoe reeds vroeger besloten is, zooveel mogelijk
te bespoedigen, vestigt spreker er de aandacht op, dat het
College heeft gezegd omtrent de reorganisatie in onderhande
ling te zijn met de desbetreffende instanties. Het is zeer
wenschelijk, dat de onderhandelingen zoo veel mogelijk be
spoedigd worden, maar het zou zeer ongewenscht zijn, de
werkinrichting te sluiten.
Met onderschrijving van de uitgesproken klachten ont
raadt het College den Raad het voorstel-Tobé aan te nemen;
het College zegt den Raad toe al het mogelijke te zullen doen
om in den kortst mogelijken tijd de noodige veranderingen
aan te brengen.
De heer Tobé heeft zijn voorstel hoofdzakelijk ingediend,
omdat het College in de Memorie van Antwoord heeft ge
schreven: „Wij kunnen daarom niet met eenige zekerheid
zeggen, wanneer de definitieve plannen bij den Raad aan
hangig kunnen worden gemaakt." Dit verschuift de zaak
een beetje naar Joden Hemelvaart. Indien spreker dezen
zin goed leest, zullen de meesten van hen, die thans lid
van den Raad zijn, het niet meer beleven, dat de zaak van
de Stedelijke Werkinrichting tot een goed einde wordt
gebracht. Spreker handhaaft daarom zijn voorstel. Indien
de werkinrichting wordt gesloten, kan het Rijk, dat eigenlijk
is belast met de zorg voor de asociale Nederlanders, ook
zorgen voor hen, die in de Stedelijke Werkinrichting zijn
ondergerbacht.
De heer van Dijk is den Wethouder dankbaar voor diens
antwoord en begrijpt zeer goed, dat er moeilijkheden zijn
geweest; men heeft echter al tien jaar met moeilijkheden
te kampen.
Naar sprekers meening is in de doelstelling van de werk
inrichting veel veranderd blijkens de verslagen.
In de eerste plaats moeten die menschen door de werk
zaamheden, welke zij verrichten, verbeterd worden. Werk
zaamheden, die dit doen, kunnen zij echter niet meer krijgen.
Borstels maken en matten weven, komt niet meer voor; de
werkzaamheden bestaan uitsluitend in erwten lezen, een
buitengewoon geestdoodend werk. Bovendien: het Leger
des Heils heeft de leiding en moet dus de menschen moreel
opheffen. Maar dit opheffen bestaat alleen in het verplicht
bijwonen van de wij dings-bij eenkomst op Zondag; het Leger
des Heils is niet toegestaan, die menschen op andere wijze
moreel op te heffen. Nu doet de heer Oostveen het wel voor
komen, alsof er niets anders voor in de plaats zou kunnen
komen, maar er zijn nog andere nationale instellingen in
ons land, b.v. Luctor et Emergo in Nijmegen. Wanneer
het mogelijk is, die menschen onder te brengen in dergelijke
inrichtingen van hun eigen geestesrichting, kunnen zij daar
door verbeterd worden. In een half uur werkt men hen niet bij.
De heer Oostveen antwoordt den heer van Dijk, dat hij niet
bedoeld heeft te verwijzen naar andere nationale instellingen,
bij gebreke waaraan men alleen de verzorging door het Leger
des Heils zou hebben. Sprekers bedoeling was te zeggen,
dat zijn fractie, wanneer de Werkinrichting een ander gebouw
en een betere recreatiegelegenheid krijgt, daarmede voor-
loopig genoegen zal nemen. Spreker weet wel, dat er andere
nationale instellingen zijn, waarin menschen als er nu ver
toeven, kunnen worden ondergebracht, maar dit gaat niet
een-twee-drie. In verband met de andere opmerkingen van
den heer van Dijk zou spreker dezen willen verzoeken, op de
agenda van de vergadering van het Bestuur van de Werk
inrichting te plaatsen een verandering van werkzaamheden,
ter bestudeering door het Bestuur der Werkinrichting. In
verband met de toezegging van den Wethouder van Sociale
Zaken, dat de Raad daarover binnen niet al te langen tijd
mededeelingen kan krijgen, blijft sprekers fractie toch tegen
het voorstel-Tobé.
Gemeente-begrooting Uitgaven en Ontvangsten,
(van Bemmelen e.a.)
De heer van Bemmelen vraagt, of men eigenlijk niet beter
zou doen met het voorstel-Tobé niet in stemming te brengen,
maar het College te verzoeken, in den loop van het jaar 1940
met plannen op dit gebied te komen, zoodat het gebouw,
waarin de werkinrichting thans is gevestigd en dat veel
beter voor museum geschikt is, in elk geval vrijkomt, en ook
de plannen in zake Gravensteen voort te zetten. Spreker zou
het niet juist achten, de geheele werkinrichting nu ineens
af te schaffen, maar het lijkt hem wel juist er bij het College
op aan te dringen in 1940 te komen met een plan, hetzij
tot reorganisatie, hetzij tot algeheele opheffing van de
werkinrichting.
Laat de Raad nu geen beslissing nemen, die hij eigenlijk
ook niet kan nemen. Spreker zal aan het voorstel-Tobé,
zooals het thans luidt, zijn stem niet kunnen geven.
De Voorzitter verzoekt den heer van Bemmelen eens na
te gaan de discussies, in den Raad gevoerd over zeer uit
gebreide reorganisatie-plannen, die door den Raad zijn goed
gekeurd en die alleen maar op uitvoering wachten.
De heer van Bemmelen had gehoord, dat die plannen
stagneerden; daarom wil spreker, dat het College in den
loop van 1940 komt met een uitvoering van die plannen
èf met een nieuw plan.
De Voorzitter zegt, dat het College hoopt, dit binnenkort
te kunnen doen.
De heer van Bemmelen verklaart, dat er dan ook niet de
minste aanleiding is om het voorstel-Tobé te aanvaarden.
De Voorzitter zegt, dat het College dit volmaakt eens is
met den heer van Bemmelen. Het College zal zoo spoedig
mogelijk de plannen bij den Raad indienen en spreker kan
derhalve de gevraagde toezegging wel doen.
Het voorstel van den heer Tobé wordt verworpen met
24 tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Riedel, Jongeleen, Beekenkamp,
Piena, Veenendaal, Schüller, Huurman, Oostveen, van der
Reijden, Bosch van Rosenthal, Tepe, Wilbrink, van Stralen,
Verweij, Eikerbout, Parmentier, van Bemmelen, Koole, Key,
van Eek, Snel, Eskens, mevrouw Braggaar en mevrouw
de Cler.
Vóór stemmen: de heeren van Weizen, Wilmer, van Oyen,
Lombert, Donders, Bergers, van Dijk en Tobé.
Bij volgnr. 610 wordt de begrooting voor 1940 van de
Stedelijke Werkinrichting zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd, waarna dit volgnr., eveneens zonder hoofdelijke
stemming, wordt aangenomen.
Volgnr. 611 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Bij volgnr. 612 wordt de begrooting voor 1940 van den
Armenraad voor de gemeente Leiden, zonder beraadslaging-
of hoofdelijke stemming goedgekeurd, waarna dit volgnr.,
eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
wordt aangenomen.
De volgnrs. 613 tot en met 724 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
terwijl volgnr. 725 (Onvoorziene Uitgaven) voorloopig wordt
aangehouden.
Thans zijn aan de orde de verschillende ontvangstposten
van den gewonen dienst.
De volgnrs. 1 tot en met 211 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Hierna wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
besloten, dat, in afwijking van het bepaalde in art. 28 van de
verordening van 2 Juli 1934 (Gem. blad No. 19), gewijzigd bij
de verordening van 5 Juli 1937 (Gem. blad No. 12), ook weer
voor het jaar 1940 de rekening van de Gasfabriek, behalve
met de afschrijvingen vastgesteld overeenkomstig art. 17 van
genoemde verordening, inplaats van met 2 zal worden
belast met l van de som der door de gemeente oorspron
kelijk verstrekte en nog niet afgeloste aanleg- en uitbreidings
kapitalen, waarna de begrooting van de Gasfabriek voor 1940