354
VRIJDAG 22 DECEMBER 1939.
Gemeente-begrooting Uitgaven.
(Tepe e.a.)
dat hij de zaak voortdurend in het oog zal houden en geen
oogenblik zal aarzelen op de een of andere wijze op te treden,
indien hij meent, dat het wenschelijk is.
De heer Beekenkamp is door het antwoord van den Wet
houder voor een heel groot gedeelte bevredigd. Spreker
heeft in eerste instantie zeer voorzichtig gesproken, niet
gedoeld op bepaalde feiten en zelfs geen namen genoemd.
Het was spreker volkomen bekend, dat de zeggenschap
van het College en met name van den Wethouder van Onder
wijs volgens het reglement niet groot is en daarom heeft
spreker niet gevraagd, of de Wethouder met veel gezag wil
optreden, maar hem wel verzocht met veel tact op te treden.
Spreker heeft begrepen, dat de Wethouder te dezer zake
volkomen diligent is en ook volkomen bereid is om, wanneer
de meeningsverschillen, waarover de Wethouder gesproken
heeft, ernstiger zijn dan men oogenschijnlijk uit het sectie-
verslag moet afleiden, en daardoor voor het gymnasium
gevaren dreigen (de Wethouder weet, wat spreker bedoelt),
op te treden om datgene te voorkomen, wat spreker be
schouwt als een ramp voor het gymnasium.
De heer Tepe wenscht nog een enkel woord te zeggen om
te voorkomen, dat of door hetgeen hij zooeven heeft gezegd
èf door de interpretatie, die de heer Beekenkamp hiervan
gegeven heeft, de meening zou postvatten, dat er op het
oogenblik sprake is van ernstige verschillen. Spreker is er
van overtuigd, dat het niet het geval is. Zooeven heeft spreker
betoogd, dat er meeningsverschillen zijn en dat een bepaald
meeningsverschil hem bekend is, hetwelk van dien aard is,
dat men absoluut geen reden heeft om zich daarover te ver
ontrusten; het is een futiliteit, die een gevolg is van elkaar
niet begrijpen. Spreker zal zich voortdurend van het een en
ander op de hoogte houden en nogeens weer onderzoeken,
hoe de stand van zaken is.
Volgnr. 557 wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De volgnrs. 558 tot en met 568, 658a, 569 tot en met 573
worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 574, luidende: Subsidie aan
„de Sportstichtingf2.897.
De heer Oostveen heeft uit de Memorie van Antwoord ver
nomen, dat bij de in voorbereiding zijnde herziening van het
uitbreidingsplan eventueele aanwijzing van gronden voor
sportterreinen in het noordelijk deel der gemeente zal worden
overwogen en verzoekt het College, in de naaste toekomst
aandacht te wijden aan de behoefte aan sport- en speel
terreinen, niet alleen in het Kooikwartier, waar de baldadig
heid van de jeugd toeneemt en men meermalen de politie
moet te hulp roepen, maar in alle stadsgedeelten, omdat de
baldadigheid van de jeugd voor een groot gedeelte haar oorzaak
vindt in het gebrek aan speelgelegenheid. Spreker zou zeer
gaarne willen, dat het College binnen betrekkelijk korten tijd
maatregelen daartoe zou nemen.
De heer Wilbrink betreurt het in hooge mate, dat de over
deze zaak in het Algemeen Verslag gemaakte opmerking
blijkbaar van den heer Oostveen afkomstig is; spreker had
juist verwacht, dat in de omgeving waar de heer Oostveen
woont, de toestand ten opzichte van de verzorging van de
jeugd in dit opzicht buitengewoon gunstig zou zijn. Men
kent den heer Oostveen toch als iemand, die gaarne zorgt
voor de jeugd en belangstelling heeft voor de sportbeoefening;
hij is een man met tact en gezag. Dat die klacht van hem
afkomstig is, moet teleurstellen, want dan moet het in
andere gedeelten van de stad veel slechter zijn. Inderdaad
kan spreker den heer Oostveen verzekeren, dat bij de her
ziening van het uitbreidingsplan ook rekening zal worden
gehouden met de belangen van de sport. Met het oog daarop
zal worden overwogen om bepaalde gronden, die vroeger
geheel voor industrie-terreinen waren aangewezen, nu voor
een gedeelte te bestemmen voor den aanleg van sport velden.
Volgnr. 574 wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De volgnrs. 575 tot en met 601 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 602, luidende: „Subsidie aan
de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulp
betoon 870.000
Gemeente-begroot ing Uitgaven.
(van Dijk e.a.)
De heer van Dijk zegt, dat men uit het Verslag van de
Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon
niet kan opmaken, welke nu de eigenlijke onkosten van
Maatschappelijk Hulpbetoon zelf zijn. Men kan daaruit
wel zien bepaalde posten, die worden uitgekeerd, maar de
onkosten van Maatschappelijk Hulpbetoon kan men er niet
uit opmaken. Is het niet mogelijk bij een volgend jaarverslag
eenvoudig een totaalcijfer van de gemaakte onkosten te
geven, waarmede spreker bedoelt de posten ambtenaren,
gebouwen, enz.? Men leest als totaal uitgavencijfer wel het
bedrag van rond 900.000.maar men heeft geen denkbeeld
van het bedrag, dat aan de ondersteunden ten goede komt.
De heer van Stralen antwoordt, dat de begrooting van
Maatschappelijk Hulpbetoon op elk punt tot in onderdeelen
is gespecificeerd en ter inzage ligt in de Leeskamer. Op die
begrooting kan men de onderdeelen nagaan.
De heer van Dijk meent, t dat er geen bezwaar tegen is,
in de balans, die elk jaar gegeven wordt, de totale onkosten
te vermelden.
De heer van Stralen zegt dat de Gemeentelijke Commissie
voor Maatschappelijk Hulpbetoon misschien kan overwegen,
dit in het Verslag op te nemen.
De heer Snel is niet voornemens een pleidooi te houden
voor degenen, die door eigen schuld werkloos geworden zijn;
zij moeten z.i. de consequenties van hun daden aanvaarden.
Wel heeft spreker er bezwaar tegen, dat deze menschen
eigenlijk driedubbel gestraft worden. De eerste, zeer ernstige
straf is het ontslag. Ieder kan een oogenblik zwak zijn en
dan iets doen, dat niet door den beugel kan en waarvoor
hij gestraft wordt. De tweede straf is de verwijzing naar
Maatschappelijk Hulpbetoon, waar de norm 9.is, in
plaats van naar den dienst van Sociale Zaken, waar de
crisissteun 11.50 per week bedraagt. De derde straf is de
vermindering van de norm bij Maatschappelijk Hulpbetoon
met 1omdat de werkloosheid door eigen schuld is
ontstaan. Spreker dringt er op aan, dezen maatregel na
eenige weken te doen eindigen.
Eigenlijk heeft spreker er ernstig bezwaar tegen, dat deze
maatregel voor eenigen tijd wordt genomen, omdat de ge-
steunden van Maatschappelijk Hulpbetoon gesteund worden
met een uitkeering, waarvan niets afgehaald kan worden,
zonder dat zij dan komen beneden het bestaansminimum.
De heer Bergers vraagt zich af, of de heer Snel niet beter
zou doen met zich tot den chef van den dienst te wenden.
In een gelijksoortig geval heeft spreker den chef met de zaak
op de hoogte gesteldde betrokkenen was ook bij zijn organi
satie geweestnog dezelfde week werd de straf opgeheven.
De heer van Stralen zegt, dat het den heer Snel niet veel
zou baten, den raad van den heer Bergers op te volgen in
het geval, dat de heer Snel bedoelt, aangezien het een alge-
meene stelregel is, welken de commissie in dergelijke gevallen
volgt. Spreker kan zich indenken, dat de heer Snel bezwaar
heeft, wanneer een georganiseerde arbeider, die door eigen
schuld werkloos is geworden, aanmerkelijk minder krijgt dan
het steunbedrag, dat voor den betrokkene is vastgesteld
voor het geval, dat deze onvrijwillig werkloos is geworden.
Daaraan is echter weinig te doen. Iemand, die door eigen
schuld werkloos is geworden, mag niet in de Rijkssteun
regeling worden opgenomen en daarom is hij genoodzaakt
zich te wenden tot Maatschappelijk Hulpbetoon om steun,
die hem, zoo noodig, natuurlijk wordt verstrekt. De heer
Snel wil, dat ter voorkoming van een dubbele straf, de be
trokkene door Maatschappelijk Hulpbetoon in elk geval
wordt gesteund volgens de gewone norm 9.per week.)
Daarvoor is inderdaad iets te zeggen, omdat de betrokkene
reeds gestraft is door een lagere steunuitkeering. Voor de
commissie is het echter heel moeilijk, want zij moet straf
maatregelen kunnen nemen tegen ondersteunden, die zich
niet volgens de regels gedragen. Wanneer iemand krachtens
zijn vroeger beroep niet in de Rijkssteunregeling kan worden
opgenomen, maar als ondersteunde thuisbehoort bij Maat
schappelijk Hulpbetoon en fraudeert of door eigen schuld
ontslagen wordt, kan Maatschappelijk Hulpbetoon alleen
straffen door te steunen met .1minder dan de norm van
9.per week. Het moeilijke voor Maatschappelijk Hulp
betoon is, dat verschil in uitkeering te maken tusschen een
armlastige, die zich misdraagt en een valide werklooze,
welke om dezelfde reden van de Rijkssteunregeling is uitge
sloten. De heer Snel dringt er op aan, zoo iemand na eenigen
tijd weer op de gewone steunnorm van Maatschappelijk