VRIJDAG 22 DECEMBER 1939.
349
Sehoeiseldienst e. a.
(Voorzitter e.a.)
Het amendement-Beekenkamp wordt hierna zonder hoofde
lijke stemming aangenomen, waarna het gewijzigde voorstel
van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met
23 tegen 9 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Riedel, Jongeleen, Beekenkamp,
Piena, Schüller, van Rosmalen, Huurman, van Weizen,
Oostveen, van der Reijden, Bosch van Rosenthal, Tepe,
Wilbrink, van Stralen, Verweij, Eikerbout, van Bemmelen,
Key, van Eek, Snel, Eskens, mevrouw Braggaar en mevrouw
de Cler.
Tegen stemmen: de heeren Veenendaal, Wilmer, van Oyen,
Lombert, Donders, Parmentier, Bergers, van Dijk en Tobé.
(De heer Koole had inmiddels de vergadering verlaten).
De Voorzitter stelt alsnu aan de orde:
XXXIII. Voorstel in zake het aankoopen van verschillende
perceelen, begrepen in het saneeringsplan Geeregracht
Kraaierstraat. (220)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds te 8 uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
10 December 1939, op Vrijdag 22 December 1939,
des avonds te 8 uur.
Thans zijn afwezig de heeren Idenburg, van Rosmalen
en Groeneveld.
De Voorzitter stelt thans aan de orde de verschillende
uitgaafposten van den gewonen dienst van de begrooting
van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1940,
zooals deze nader gewijzigd is ingevolge de Memorie van
Antwoord en het daarna nog door Wethouder Verweij
namens Burgemeester en Wethouders gedane voorstel van
wijziging.
De volgnrs. 234 tot en met 240 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 241, luidende: „Presentiegelden
der leden van den Baad2.500.
De heer Lombert zegt, dat het College in de Memorie van
Antwoord er op wijst, dat het thans niet de geschikte tijd
moet worden genoemd om in het presentiegeld van de Raads
leden wijziging te brengen. Spreker is dit met het College
eenp, maar hij betreurt toch wel ten zeerste, dat het College
eigenlijk den geschikten tijd om daarop te wijzen, heeft laten
voorbijgaan.
Toen Gedeputeerde Staten destijds het presentiegeld van
de Raadsleden hadden vastgesteld op ƒ4.— per zitting
(middag- en avondvergadering als één zitting te beschouwen)
had het op den weg van het College gelegen, op deze foutieve
beslissing Gedeputeerde Staten attent te maken. Het valt
immers niet te ontkennen, dat Leiden in dit opzicht is gelijk
gesteld met een behoorlijke plattelandsgemeente. Dit klemt
nog te meer, omdat in tegenstelling met Leiden verschil
lende gemeenten ook vergoeding betalen voor het bijwonen
van commissievergaderingen. Een vergadering van de Com
missie voor georganiseerd overleg duurt soms een geheelen
dag en dit levert de grootste bezwaren op voor leden, die
niet financieel draagkrachtig zijn en in loondienst werken.
Uiteraard zal spreker thans niet voorstellen het presentie
geld te verhoogen, maar wel geeft hij het College in overweging
bij de samenstelling van de begrooting voor 1941 met deze
opmerkingen rekening te houden. Gedeputeerde Staten
zullen allerminst gerechtvaardigde aanmerkingen kunnen
maken op een verhooging van dezen post.
De Voorzitter verklaart, dat het College er in het geheel
geen bezwaar tegen heeft om eenig voorstel van den Raad
in behandeling te nemen. Gedeputeerde Staten hebben inder
tijd het presentiegeld vastgesteld, nadat de Raad zelf in 1935
had besloten de toen bestaande regeling te wijzigen; de
Raad besloot het bedrag van ƒ5.— voor elke vergadering
te wijzigen in 4.per vergadering, welk bedrag te hoog werd
geacht door Gedeputeerde Staten, die het presentiegeld vast
stelden op ƒ4.per lid per vergadering, waarbij is bepaald,
dat voor het bijwonen van meerdere bijeenkomsten op den
Gemeente-begrooting Uitgaven.
(Voorzitter e.a.)
zelfden dag slechts één vergoeding zal worden genoten.
De Raad heeft zich bij het besluit van Gedeputeerde Staten
neergelegd en daarom is er voor Burgemeester en Wet
houders allerminst aanleiding geweest in dezen iets te doen.
Volgnr. 241 wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De volgnrs. 242 tot en met 255 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Beraadslaging over volgnr. 256, luidende: Abonnement op
de telefoon en hosten van telefoongesprekken5.855.
De heer Lombert heeft reeds eenige malen de aandacht
er op gevestigd, dat z.i. het aantal dienstaansluitingen voor
beperking in aanmerking komt. Ook op de uitgaven voor
dienstrijwielen valt nog wel iets te bezuinigen. Nu men tot
bezuiniging moet komen, geeft spreker het College in over
weging dit vraagstuk bij de samenstelling van de begrooting
voor 1941 zeer critisch te beschouwen.
Volgnr. 256 wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De volgnrs. 257 tot en met 284 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 285, luidende: Kosten van
rechtskundig- of ander deskundig onderzoek 1.000.
De heer Eikerbout zegt, dat het antwoord van het College
inzake de bezoldiging van den bezuinigings-inspecteur in de
Memorie van Antwoord betrekkelijk zeer weinig om het lijf
had; spreker kon daaruit niet goed wijs worden. Hij heeft
op verschillende manieren getracht de bezoldiging van ir.
van Hoytema te weten te komen. Eerst heeft spreker zich
in verbinding gesteld met den Wethouder, die hem mede
deelde dat daarvoor ƒ1.000.beschikbaar gesteld wordt.
Daarna vernam hij van den Secretaris, dat ir. van Hoytema
voor al het werk, dat hij presteert, geen cent betaald krijgt.
Spreker weet het nog niet zoo goed; hij heeft alleen maar ver
nomen, dat de promotie-commissie slechts een bedrag van
30.vorderde, dat niet aan ir. van Hoytema, maar aan de
gemeente Den Haag werd betaald. Aan de gemeente Den
Haag werd dan voor eiken dag, dat ir. van Hoytema in dienst
van Leiden werkzaam was, 10.betaald door de gemeente
Leiden. In 1937 is daarvoor echter een bedrag van ruim
ƒ1.300.uitgetrokken en blijkens de rekening over 1938
is daarvoor 769.betaald. Deze post luidt: „Kosten van
rechtskundig- of ander deskundig onderzoek" en spreker
dacht, dat deze post betrof het honorarium van den rechts
kundigen adviseur der gemeente, mr. Briët. Inhoeverre dit
punt juist is, weet spreker niet, want hedenmiddag werd
hem in het oor gefluisterd, dat over 1938 aan ir. van Hoytema
769.is betaald, en dan zou ongeveer niets overblijven
voor den rechtskundigen adviseur. Spreker ziet er absoluut
het nut en de noodzakelijkheid niet van in, dien post nog te
handhaven. Over deze quaestie zou hij gaarne nog nader
worden ingelicht. Spreker is voornemens voor te stellen dezen
post met 500.te verminderen. Hij wil de zaak in het geheel
niet tegenwerken; de uitgave in 1937 houdt naar sprekers
meening verband met de verschillende adviezen, die toen
op dit punt gegeven zijn inzake de Lichtfabrieken. Dit komt
ongeveer uit; in 1937 heeft zich de quaestie van de wacht
gelders voorgedaan, die de gemeente een aardig centje ge
kost heeft. Dit zijn echter kosten, die toch wel van beteekenis
zijn. Men kan toch niet zeggen, dat men daarvoor maar
1.000.moet voteeren. Wanneer men eiken post met
500.zou kunnen verminderen, zou de Wethouder van
Financiën zeer in zijn schik zijn, en dan zou hij het ook niet
zoo noodig geoordeeld hebben, nog 134.000.uit andere
bronnen te halen. Voor en aleer spreker een voorstel zal doen
zal hij het antwoord van het College afwachten.
De Voorzitter kan den heer Eikerbout moeilijk uitvoerig
van antwoord dienen, omdat deze zaak niet in de secties is
behandeld. De heer Eikerbout is blijkbaar ongerust over
wat betaald wordt, maar had in het geheel niet over deze
kwestie behoeven te spreken, omdat hij op de rekening van
de ontvangsten en uitgaven der gemeente over het jaar
1938, welke rekening hij vanmiddag heeft helpen goedkeuren,
precies had kunnen zien, hoe de uitgaven zijn besteed en
aan wie de gelden zijn betaald. Ir. van Hoytema is in dienst
van de gemeente Den Haag, waarmede de gemeente Leiden