348 VRIJDAG 22 DECEMBER 1939. Schoeiseldienst. (Wilmer e.a.) het heeft verdedigd. Spreker kan zich levendig indenken, dat er voorstanders van dezen dienst zijnvoorstanders, die, gelijk de heer van Stralen, hun oogen sluiten voor de daaraan verbonden nadeelen, bezien de zaak zeker niet, zooals ze bezien moet worden. Ook een voorstander van dezen dienst moet erkennen, dat aan deze regeling groote nadeelen zijn verbonden. Voor spreker wegen deze nadeelen veel zwaarder dan de voordeelen, maar zelfs voor degenen, die de voor- deelen grooter zien, moet het duideüjk zijn, dat de nadeelen hun waarde hebben en dat het niet zijn, zooals de heer van Stralen zei, zoogenaamde nadeelen. Het is een soort handigheid om nu te zeggen: die 250 schoenmakers in de stad hebben er maar 25 cent per week nadeel van. Laat het eens waar zijn, dan is 12.50 per jaar toch nog een aanzienlijk bedrag. Maar dat is theorie; dat zou waar zijn, wanneer die schoenen verdeeld waren over de 250 schoenmakers in Leiden, maar die schoenen worden alleen onttrokken aan bepaalde schoenmakers, zoodat men practisch niet het aantal van 250 schoenmakers kan nemen, maar een veel geringer aantal, waaronder er weer zijn, die zeer veel moeten missen. Wanneer spreker op deze wijze beredeneert den financieelen steun, dien een werklooze en een door Maatschappelijk Hulpbetoon ondersteunde nu hiervan hebben, gemiddeld en over allen verdeeld, dan komt spreker niet op 25 cent per week, maar op slechts enkele centen per week. Met dergelijke redeneeringen moet men dit voorstel verdedigen noch bestrijden. Evenmin moet men het argument gebruiken, dat het toch beter is de menschen te laten werken voor steun dan hen niets te laten doen. Dit argument is volkomen juist, tenzij men dit werk ont neemt aan menschen, die het zelf zeer noodig hebben. Wanneer men de gelegenheid heeft, de menschen te laten werken voor den steun, dan moet men hen laten werken. Hier is het echter niet anders dan een verschuiving van het werk van den een naar den ander. Ook de Armenwet bepaalt, dat men, als het mogelijk is, den menschen geen steun moet geven, maar hen moet laten werken. Het zou spreker benieuwen, wat de heer van Stralen zou zeggen, als men dit artikel eens in practijk bracht, wanneer men alle ondersteunden eens liet werken en dan bepaalde, dat zij niet hooger mochten komen dan 10 boven het steunbedrag. Maar dat is de bedoeling van de Armenwet niet. Het groote gevaar is, dat men door den een werk te geven aan den ander werk ont neemt, terwijl die ander dat niet kan missen. Ru zegt de heer van Stralen: wij geven het aan werklooze schoenmakers. Maar hebben de niet gesteunde schoenmakers, het dan zooveel beter? Wanneer een niet gesteunde schoenmaker van 10.verdienste alles moet betalen (huur enz.) behoort hij niet tot de armlastigen; hij krijgt van Maatschappelijk Hulpbetoon geen cent; heeft hij het dan zoo royaal? Aan de verdiensten van menschen, die op een dergelijk levenspeil staan, wordt door deze regeling nog iets onttrokken. Spreker ontkent niet, dat er voordeelen aan verbonden zijn, maar de nadeelen zijn veel grooter dan de voordeelen. De heer Beekenkamp beveelt de door den heer Wilbrink geopperde gedachte aan, maar in dezen zin, dat spreker er de voorkeur aan zou geven, wanneer de bevoegdheden van het College ten aanzien van de bij de werkverschaffing te werk gestelden nauwkeuriger omschreven werden, zoodat het College niet als het ware een blanco-mandaat zou krijgen. Datgene, wat de heer Wilbrink en (naar spreker aanneemt) de meerderheid van het College beoogt, kan men bereiken door in het voorstel van het College een kleine wijziging aan te brengen, waardoor positief wordt omschreven wat men bedoelt en alle mogelijke dubia worden voorkomen. Spreker dient een daartoe strekkend amendement in. De Voorzitter deelt mede dat is ingekomen een amende ment van den heer Beekenkamp, luidende: ,,Ondergeteekende stelt voor in de redactie van het voorstel no. 218 de volgende aanvulling te maken: In de conclusie op bl. 149 achter het woord werkloozen in voegen: „wier weekloon hooger ligt dan hetgeen hun anders als steunbedrag zou worden uitgekeerd." Spreker merkt op, dat dit juist is de gedachte, die door den heer Wilbrink werd uitgesproken en min of meer over eenkomt met de gedachte van den heer van Stralen. De heer Snel heeft tegen het amendement-Beekenkamp ernstig bezwaar en kan zich met den daarin voorgestelden maatstaf niet vereenigen. Spreker gevoelt veel voor de door den heer van Stralen aangegeven wijziging, die gaat in de richting van het basis-uurloon. Indien het College toezegt, dat het in die richting zal werken, is spreker bereid zijn amendement in te trekken. Bij aanneming van het amende- Schoeiseldienst. (Snel e.a.) ment-Beekenkamp is het de vraag, of een verschil van 5 cent reeds voldoende is dan wel ƒ1.of ƒ2.moet zijn. Bovendien moet men bedenken, dat een werklooze, die niet in de werkverschaffing is geplaatst, op voeding en kleeding een niet onbelangrijk bedrag kan besparen; de werkloozen, die in de werkverschaffing zwaar lichamelijk werk moeten verrichten, moeten beter gevoed worden. Mevrouw Braggaar vestigt er de aandacht op, dat de kinderen van werkloozen, die in de werkverschaffing zijn geplaatst en iets meer verdienen dan de norm, die door Maatschappelijk Hulpbetoon wordt gesteld, niet meer in de termen vallen voor deelneming aan de Schoolkinder voeding en -kleeding. De heer Wilbrink wijst mevrouw Braggaar er op, dat die overschrijding bij de werkverschaffing niet zoo spoedig zal plaats hebben. Gezinnen met drie of vier kinderen zullen tot de categorie van de hoogste verdiensten moeten behooren bij de werkverschaffing, willen zij buiten de schoolvoeding vallen. Mevrouw Braggaar zegt, dat er toch vele van dergelijke gezinnen zijn. De heer Wilbrink zegt, dat dan ook vele van deze gezinnen boven de voor de schoolvoeding gestelde normen uitkomen. Men moet het nu ook weer niet als normaal voorstellen, dat die menschen onder de steunnorm blijven, ook al zijn zij geheel zonder gezinsinkomsten. Het is echter een feit, dat men in de laatste weken verschillende sprekende ge vallen in dit opzicht heeft kunnen constateeren. Het College, dat ook terdege de bezwaren gevoelde, is na zeer langdurige discussie, tot overeenstemming gekomen en spreker hoopt, dat de Raad deze overeenstemming op dit punt zal sanction- neeren en geen uitbreiding zal geven aan dit instituut. Het College is bereid de wijziging, door den heer Beekenkamp voorgesteld in het voorstel over te nemen, maar dat moet het ook als de uiterste concessie beschouwen. Laten de sociaal-democraten nu beseffen, dat niet voor de volle 100% aan hun verlangen kan worden voldaan, maar dat anderzijds toch in belangrijke mate wordt tegemoetgekomen aan hun wenschen. Laat men dan mede ook trachten, het systeem van geven en nemen in toepassing te brengen. De heer van Stralen zegt, dat de heer Wilmer de zaak niet juist stelt, wanneer hij het voordeel voor de gesteunden, die van den schoeiseldienst gebruik maken, over een jaar berekent en daarvan dan het gemiddelde neemt. Men moet de zaak zoo stellen, dat telkens als in zulk een behoeftig gezin schoenreparatie noodig is en er is geen geld om daarvoor den zeer hoogen particulieren prijs te betalen, de ge legenheid om van den schoeiseldienst gebruik te maken een ware uitkomst beteekent. Wat nu het beweerde nadeel voor de niet-gesteunde schoen makers betreft, wijst spreker er nog op, dat zeer velen van hen, die nu van de goedkoope reparatie gebruik maken, bij het ontbreken van die gelegenheid toch hun schoeisel niet ter reparatie bij een schoenmaker brengen (een onderzoek heeft dat uitgewezen) doch zelf een stuk oud leer of rubber onder hun schoenen spijkeren, met welke onvakkundige behandeling het schoeisel vaak finaal wordt bedorven. Dit geldt wel zeer bijzonder in dezen tijd van abnormaal hooge leerprijzen. Spreker gevoelt alles voor de argumenten van den heer Snel, dat het moeilijk valt, ten aanzien van hen, die in de werk verschaffing arbeiden en even uit den steun komen, te zeggen: je mag niet boven dat steunbedrag precies uitgaan, maar spreker gevoelt ook voor wat de heer Wilbrink zegt, n.l. dat het een compromis is. Spreker heeft ten slotte deze concessie moeten doen, laat de heer Snel dit nu inzien en laat hij, na de toezegging die gedaan is, en na de wijziging, die in dit voorstel waarschijnlijk zal worden aangebracht door aanneming van het amendement-Beekenkamp, daar mede genoegen nemen, omdat anders de zaak zelf in gevaar komt, wat ook de heer Snel zeker niet zal willen. De heer Snel zal, op verzoek van den heer Wilbrink, water in zijn wijn doen en zich met het amendement-Beekenkamp vereenigen, maar vertrouwt daarbij, dat de regeling niet op een schriele wijze zal worden toegepast, zoodat het niet zal gaan over een verschil van een paar dubbeltjes of een kwartje per week. Spreker trekt thans zijn amendement in. De Voorzitter constateert, dat het amendement-Snel (bl. 346) is ingetrokken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 14