MAANDAG 18 DECEMBEB 1939. 265 Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (van Eek e.a.) Zij hebben daarom besloten hun mandaat te Uwer be schikking te stellen. Indien enz." (Ing. St. No. 1 van 30 December 1930.) De heer Parmentier was over deze uitspraak van de Commissie niet heel tevreden. De Handelingen van 12 Januari 1931 vermelden: „De heer Parmentier heeft in de Leeskamer kennis ge nomen van de door den Voorzitter met de Commissie van Toezicht gevoerde correspondentie en spreekt er zijn groote verwondering over uit, dat de leden van die Commissie niet te vinden zijn geweest voor de zeer zakelijke argumenten van den Voorzitter. De leden van die Commissie zeggen voor hun functie te hebben bedankt, omdat de benoeming van den heer Van Es een politieke benoeming was, en willen dus blijkbaar uitspreken, dat niemand aan een dergelijke dwaas heid als politiek mag doen. Het eenige antwoord op het gemotiveerde verzoek van den Voorzitter aan die heeren is geweest het was eigenlijk geen antwoord tusschen u en ons ligt een dergelijke klove, dat die toch onmogelijk te overbruggen is. Spreker acht het standpunt van die heeren zonderling en bekrompen." De heer Parmentier zal straks hetzelfde over de wethouders benoemingen zeggen. De heer van Eek zegt, dat de Baad toen andere personen in de Commissie heeft benoemd en het dus blijkbaar gewenscht achtte bij de benoeming van leden in deze Commissie rekening te houden met de geestesrichtingen. Wat is echter geschied bij de benoemingen in vacatures in het College van Curatoren van het Stedelijk Gymnasium? Daarbij is de zaak driemaal in den Baad ter sprake gekomen. Op 4 October 1937 heeft spreker gezegd het gewenscht te achten, dat ook de sociaal-democraten, die op het gebied van het onderwijs hun bepaalde denkbeelden hebben, in het College van Curatoren werden vertegenwoordigd, waaraan hij echter onmiddellijk heeft toegevoegd, dat hij zich bij de ingediende aanbeveling zou neerleggen, omdat hij het on aangenaam voor de daarop vermelde personen vond, haar te bestrijden. In de Eaadsvergadering van 24 October 1938 is de zaak opnieuw ter sprake gekomen. Het College van Curatoren, dat waarschijnlijk van sprekers uiting in de vergadering van 4 October 1937 had kennis genomen, had aan sprekers fractie geschreven bereid te zijn, ook een sociaal democraat aan te bevelen en haar gevraagd, of zij, waar het betrof de vacature van een theoloog, een theoloog kon aan wijzen. De Voorzitter heeft toen deze handelwijze van het College van Curatoren afgekeurd, maar spreker begreep niet, waarom de Voorzitter dit deed. Menigmaal wordt een dergelijk verzoek aan sprekers fractie gedaan en spreker ziet niet in, waarom het College van Curatoren, wanneer het dit uit een soort van verdraagzaamheid gewenscht acht en meent, dat ook sociaal-democraten recht hebben op een plaats in dit College, zich niet met een verzoek om advies tot de sociaal democratische Baadsfractie mag wenden. De sociaal democraten konden geen theoloog candidaat stellen en de Baad heeft zich toen met de aanbeveling vereenigd. Op 6 November 1939 is de zaak wederom ter sprake gekomen, toen een jurist aftrad en van de zijde der sociaal-democraten een candidaat was gesteld. Het College van Curatoren was gewaarschuwd en wist, dat indien deze sociaal-democraat niet werd aanbevolen, een belangrijke fractie in den Baad tegen de aanbeveling zou opkomen. Het College van Curatoren heeft den sociaal-democratischen candidaat niet overge nomen en de Baad heeft zich met de aanbeveling ver eenigd. Spreker acht dit een onredelijke wijze van behandeling. Nadat de toenmalige Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs op 30 December 1930 haar ontslag had gevraagd, kwam de heer Van Es tot spreker met de vraag, of het niet gewenscht was, dat verschillende partijen en geestesrichtingen de heer Van Es heeft het woord zelf gebruikt in de Commissie werden vertegenwoordigd (de aftredende Commissie bestond hoofdzakelijk uit liberalen). In antwoord op deze vraag heeft spreker verklaard, dit ook billijk te vinden en daarvan een voorstander te zijn. De Baad heeft later dit standpunt bekrachtigd door in de Commissie personen van verschillende geestesrichtingen te benoemen. Het is onredelijk, bij de benoeming van Curatoren van het Stedelijk Gymnasium een ander standpunt in te nemen. Wanneer men wenscht, dat men in den Baad op behoorlijke wijze met elkaar omgaat, mag men de rechten van een fractie niet op die wijze met voeten treden. Spreker weet niet, waarom het wel is gebeurd en verklaart, dat zijn fractie zich hierbij niet zal neerleggen, waarbij hij de hoop uit- Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (van Eek.) spreekt, dat de Baad niet alleen zijn motie No. 2 zal aan nemen, maar ook dienovereenkomstig zal handelen. Het werk, dat de sociaal-democraten in den Baad ver richten, is een onderdeel van hun taak. Deze taak bestaat in het streven naar het socialistisch doel, te weten een klassenlooze maatschappij. Wanneer spreker zooeven heeft gezegd, in het algemeen te sympathiseeren met de leuze van geestelijke en zedelijke herbewapening en ook, dat die voort vloeit uit de overtuiging, dat de menschen alles, wat in hun vermogen is, moeten doen om de heerschappij van het geweld, de geestelijke verruwing te keeren, beteekent dit nog niet, dat spreker zich volkomen met den inhoud dezer leuze kan vereenigen; de inhoud is z. i. niet voldoende. De leuzen van den strijd voor waarheid, voor menschenliefde en voor rein heid zijn den sociaal-democraten uiteraard dierbaar, maar wanneer men niet aanvaardt den strijd tegen de indeeling van de menschheid in klassen, zal men nooit de eenheid van de bevolking en die saamhoorigheid bereiken, die ook de sociaal-democraten zoo gaarne wenschen. Het bestaan van klassen beteekent klassenleven en vervreemding van elkaar. Het luchtig oordeelen van menschen met groote inkomens over de geringe inkomens, waarvan de arbeiders moeten leven, vloeit voort niet alleen uit een soort van hardheid, maar ook uit een gemis aan kennis van eikaars leven. Menschen, die gewoon zijn op geheel verschillende manieren te leven, kennen eikaars zorgen en moeilijkheden niet. Daarom prijst spreker de leuze voor geestelijke en zedelijke herbewapening, geloovende, dat zij voortvloeit uit edele gevoelens, maar wanneer daarbij niet gevoegd wordt de sociale gerechtigheid, de sociale rechtvaardigheid, moge misschien deze leuze waarde hebben voor degenen, die haar aanheffen, doch dan komt de maatschappij er niet verder mee. Nu meent spreker niet, dat alleen door poütieke maat regelen, dus door het scheppen van andere politieke ver houdingen, de geboorte van een andere maatschappij mogelijk gemaakt en bevorderd wordt. Wil men die maatschappij noemen „de nieuwe gemeen schap", „het arbeiden aan het Koninkrijk Gods", „het socialisme", het is spreker gelijk; ten slotte is het de maat schappij van menschenliefde en kameraadschap, die allen willen. Die nieuwe maatschappij wordt niet geborenkan niet geboren worden alleen uit wettelijke maatregelen, maar moet ten slotte in de allereerste plaats geboren worden door het arbeiden van ieder aan zijn eigen persoonlijkheid. Men zal moeten beginnen bij zich zelf. Men moge al zeggen, dat dit bij de tegenwoordige verhoudingen niet mogelijk is, de harde geest van het kapitalisme heeft toch in bepaalde levenskringen niet meer invloed dan men zelf wil. In het gezinsleven heeft men een machtig middel om te arbeiden aan betere maatschappelijke verhoudingen n.l. door te trachten in eigen kring zooveel mogelijk toe te passen de menschenliefde en de hulpvaardigheid, die, naar men hoopt, in de toekomst in de geheele maatschappij zullen heerschen. Wanneer men wil bereiken een maatschappij van vrede en van menschenliefde, moet men trachten deze in eigen kring zooveel mogelijk te doen toepassen; wanneer men tracht te bereiken, dat van zijn persoonlijkheid uitgaat een sfeer van vrede, van menschenliefde, bouwt men aan die nieuwe maatschappijwanneer men heenstapt over bepaalde princi- pieele verschillen, is het mogelijk, dat allen aan die nieuwe maatschappij werken. De sociaal-democraten zijn tenminste bereid om, onverschillig wat hen principieel van anderen scheidt, samen te werken met allen, die vullen helpen, dit einddoel te verwezenlijken. Spreker begrijpt het doel van het voorstel-van Oyen No. 14, om de Baadsvergaderingen te doen aanvangen om 7 uur 's avonds, met andere woorden om uitsluitend des avonds te vergaderenmen wil het personen, die des middags minder gemakkelijk kunnen vergaderen, mogelijk maken toch lid van den Baad te worden. Daartegenover staat echter, dat een reeks van Baadsleden juist zeer moeilijk hun avond kunnen missen. De Baadsleden zijn veelal personen, die zich zeer sterk in het vereenigingsleven bewegen; voor hen is een avond dikwijls buitengewoon kostbaar, niet wat geld, maar wel wat tijd betreft. Wanneer thans belangrijke voor stellen, die afgewerkt moeten worden, op de agenda voor komen, kan de vergadering des avonds worden voortgezet, maar wanneer men uitsluitend des avonds vergadert, zou men voor de moeilijkheid komen te staan, dat een belangrijk voorstel uitgesteld zou moeten worden tot een volgende vergadering. Daarom is het in het algemeen gewenscht, de mogelijkheid te behouden om zoowel des middags als des avonds te vergaderen. Bovendien zou men, door uitsluitend des avonds te vergaderen, zeer veel beslag leggen op den tijd van de ambtenaren. Voorts stelt de heer van Oyen voor, de tarieven voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 7