262 MAANDAG 18 DECEMBER 1939. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter e.a.) Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat en vervolgens door den Voorzitter geschorst tot des avonds te 8 uur. De heeren Koole en Keij waren tijdens de gesloten zitting ter vergadering gekomen. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van Maandag 18 December 1939, des avonds te 8 uur. Thans zijn afwezig de heeren Idenburg en van Bemmelen. Aan de orde is alsnu: XXV. Begrooting van de inkomsten en uitgaven der ge meente voor het jaar 1940. (158) Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende moties en voorstellen, alsmede de verschillende adressen. Op voorstel van den Voorzitter wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming besloten bij de Algemeene Beschou wingen der begrooting van 1940 te behandelen punt XXVI der agenda, luidende Voorstel tot het vaststellen van een nieuwe verordening, regelende de heffing van opcenten op de hoofdsom der perso- neele belasting te Leiden. (211) De Voorzitter heeft verschillende klachten vernomen over de acoustiek van de aula van het Gymnasium en heeft daarom ter zijde van de tafel van het College een tafeltje doen plaatsen, waarachter de leden bij het uitspreken van hun redevoeringen kunnen plaats nemen. Naar spreker blijkt, kan de Raad zich met deze afwijking van de desbetreffende bepaling van het Reglement van Orde vereenigen. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer van Eek zegt dat, zoolang als spreker zich her inneren kan, zelfs in een rijk land als Nederland de econo mische toestand altijd ongunstig is geweest; een belangrijk deel van de bevolking leefde altijd in bijzonder kommer volle omstandigheden, een deel zelfs aan den rand van het gebrek. Die toestand is nog veel erger geworden door de tien jaren geleden ingetreden crisis met haar rampzalige gevolgen, zooals werkloosheid. Bovendien wordt de wereld sinds korten tijd gekweld door den oorlog, die uitgebroken is, met als gevolg oorlogszorgen en oorlogsgevaar. Met ont zetting denkt men aan de geestelijke verwildering en zedelijke ontaarding, die door den oorlogstoestand in het leven ge roepen worden. Geen wonder, dat in dezen tijd geboren is de gedachte van geestelijke en zedelijke herbewapening; de beteekenis van deze leuze ziet spreker voornamelijk hierin, dat men zich afvraagt wat men kan doen om te bewerken, dat die geest van aanhangen van de geweldsleer, van ge welddadigheid zooveel mogelijk wordt bestreden. Deze leuze geldt voor allen zonder uitzondering; ieder moet zich afvragen wat hij doen kan om dat gevaar te keeren. Deze leuze geldt ook voor elke persoonlijkheid in haar geheel. Ieder moet trachten door zijn optreden een anderen geest in het leven te roepen en moet zich afvragen, wat men in dit opzicht kan doen. Het eerste en voornaamste wat men kan doen is, met alle middelen te trachten buiten den oorlog te blijven, want indien ook Nederland in den oorlog be trokken wordt, zal ook in Nederland een verwildering der geesten plaats hebben in dezelfde mate als in andere landen het geval is. Natuurlijk bezit het gemeentebestuur in dit opzicht slechts een beperkte bevoegdheid, een beperkte macht, maar wat de gemeente kan doen, moet zij te baat nemen om te zorgen dat Nederland bevrijd blijft van het oorlogsgeweld. Het gemeentebestuur moet opvolgen al hetgeen de Regeering voorschrijft om Nederlands onzijdig heid te handhaven. Men heeft dus ten volle te aanvaarden de mobilisatie en het gemeentebestuur heeft zijn ingezetenen zooveel mogelijk aan te sporen de aan de mobilisatie ver bonden lasten te dragen. Het is spreker als sociaal-democraat niet zoo gemakkelijk tot deze conclusie te komen; de sociaal democraten zijn geweest en zijn nog voorstanders van ont wapening, maar door de omstandigheden zijn zij genood zaakt dat standpunt tijdelijk prijs te geven. Dit was een mooi en edel standpunt, dat wees op de toekomstde sociaal democraten trachtten door het voorbeeld, door middel van Gemeente-becirootinq Alqemeene beschouwinqen. (van Eek.) de nationale ontwapening de internationale ontwapening te bevorderen. Onder de tegenwoordige omstandigheden wordt echter het zelfstandig blijven van Nederland gebaat door- het bestaan van een weermacht. Al is men dan als gemeentebestuur, als Overheid neutraal, dit wil niet zeggen dat de leden van het gemeentebestuur persoonlijk hun gevoelens ook niet zouden mogen uiten en ook niet partij zouden mogen kiezen in gezindheid in den grooten strijd tusschen democratie en dictatuur. In de tweede plaats rust op het gemeentebestuur de plicht, te trachten dien moeilijken oorlogstijd zoo goed mogelijk door te komen, ook voor de ingezetenen. In het algemeen kan spreker zich met deze begrooting, die is opgemaakt, voordat de oorlog is uitgebroken, ver eenigen. Eenerzijds is getracht de begrooting te doen sluiten en anderzijds heeft men geprobeerd, de sociale belangen van de ingezetenen zooveel mogelijk te verzorgen. Er was slechts één zaak, waarvoor spreker en de zijnen zich niet verantwoordelijk konden stellen, n.l. het tekort van 70.000.spreker achtte dit, door de ervaring geleerd, een zeer gevaarlijke zaak, want hij vreesde dat men daar door misschien genoodzaakt zou zijn besluiten te nemen, die men liever niet zou willen nemen. Het College heeft echter zeer snel gewerkt en heeft bij de nieuwe wijzigings voorstellen nu ook dit tekort van 70.000.kunnen weg werken, gedeeltelijk ook door meevallers. De sociaal-demo craten gaan dus in het algemeen mee met het voorstel van het College, zooals het in de begrooting is belichaamd. Natuurlijk zijn daaraan ook bezwaren verbonden, doordat nu ook op de ingezetenen zwaardere lasten worden gelegd. Het zal ook een deel van de ingezetenen moeilijk vallen die zwaardere lasten te dragen, maar er zijn geen andere middelen te vinden. Ook spreker en de zijnen zijn voor standers van een sluitende begrooting; men moet gebruik maken van de middelen waarover men beschikt, en dus door middel van een kleine belast-ingverhooging evenwicht brengen tusschen inkomsten en uitgaven. Het gemeentebestuur heeft in dezen tijd evenwel ook te zorgen, dat de ingezetenen zoo weinig mogelijk lijden onder de gevolgen van den oorlog. Al blijft Nederland buiten den oorlog, hij zal toch groote econo mische moeilijkheden voor de ingezetenen veroorzaken. Schaarschte en duurte zullen het onvermijdelijk gevolg van den oorlogstoestand zijn. In de eerste plaats zal het deel der bevolking, dat thans reeds zeer moeilijk in het levensonderhoud kan voorzien, door de buitengewoon moeilijke omstandigheden sterk worden gedrukt. Spreker waardeert het daarom, dat het College en de Raad bij voorbaat hebben goedgekeurd het besluit van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon om de uitkeeringen met 5 te verhoogen. Leiden is de eerste en waarschijnlijk de eenige gemeente geweest, waarin de verhooging is toegekend; het is een goede daad geweest. Het gemeentebestuur moet echter ook voor de ingezetenen waken, wanneer het betreft maatregelen, die door het Rijk genomen of achterwege gelaten worden, want men heeft met nog meer categorieën van ingezetenen te maken, die door de moeilijke omstandigheden buitengewoon worden gedrukt. Hierbij denkt spreker aan de arbeiders in de werk verschaffing, de werkloozen en het lagere Overheidspersoneel en juist met het oog op deze groepen van ingezetenen diende spreker zijn motie No. 3 in. Wanneer het Rijk nalaat voor deze ingezetenen de noodige maatregelen te nemen, heeft het gemeentebestuur niet alleen het recht, maar ook den plicht zich te dien aanzien tot het Rijk te wenden. In het algemeen staat de Raad op het standpunt, dat de Yereeniging van Nederlandsche Gemeenten de vak- vereeniging is, die voor de belangen van de gemeentebesturen opkomt en daarom heeft spreker het dezen keer nuttig geacht, de bemiddeling van deze vereeniging in te roepen, wanneer het gemeentebestuur zich tot het Rijk wendt. De inhoud van sprekers motie komt geheel overeen met dien van de motie, welke met groote meerderheid van stem men door den Raad van de gemeente Zaandam is aangenomen en in de toelichting waarvan staat: „De gemeentebesturen hebben de belangen der ingezetenen te behartigen en zoo noodig ook voor te staan bij hooger bestuur. Wanneer nu blijkt, dat de intredende duurte onrust gaat wekken bij een deel der bevolking en daardoor zekere spanningen ont staan, is er stellig reden v oor een gemeentebestuur zich met het vraagstuk bezig te houden. Dit behoeft niet te wijzen op een gebrek aan vertrouwen in de Regeering. Wij zijn er ten volle van overtuigd, dat deze aangelegenheid haar volle aandacht heeft en dat zij zal doen, wat in haar ver mogen ligt. De gemeentebesturen staan echter dichter bij de bevolking dan de Regeering en kunnen daardoor beter

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 4