MAANDAG 18 DECEMBER 1939. 271 Gemeente-begrooting Algemcene beschouwingen. (Beekenkamp.) De heer Beekenkamp houdt vol, dat het antwoord een ongemeen relief krijgt, wanneer men daarachter ziet de figuur van Wethouder van Stralen, die niet geheel onschuldig zal zijn aan de redactie van dit gedeelte van het antwoord, dat het geheele College den Raad heeft voorgelegd. Effectiever dan de motie-Snel, strekkende om de werkver schaffing om hals te brengen (no. 10), acht spreker bij de bestrijding der werkloosheid het middel van de herscholing der arbeiders. Op hoofdstuk XI (Departement van Sociale Zaken) der Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1940 is voor dit doel niet minder dan 1.000.000.uitgetrokken. Spreker zal het zeer op prijs stellen, van het College, met name van den Wethouder van Sociale Zaken, te mogen vernemen, welk deel van dit millioen gulden aan de Leidsche werkloozen zal ten goede komen, zoodat ook voor hen de kans bestaat wederom als volwaardigen in het productieproces te worden ingeschakeld. Uit de cijfers, door den heer Meijer de Vries gegeven in het Novembernummer van het Tijdschrift van den Nederlandschen Werkloosheidsraad, blijkt, dat op dit punt het een en ander kan worden gedaan. Volgens deze cijfers is het aantal in herscholing opgenomen personen in vergelijking met het aantal werkloozen nog zeer gering (in de jaren 1937, 1938 en 1939 respectievelijk 497, 461 en 398 t/m Aug.). In hetzelfde artikel wijst de heer de Vries er op, dat de Minister aan de gemeentebesturen heeft gezonden een circulaire, met bijvoeging van een omzendbrief door hem ge richt aan de verschillende werkgeversorganisaties, waarin hij juist op de gemeentebesturen een krachtig beroep doet om de herscholing van werkloozen ter hand te nemen. De heer de Vries schreef: ,,Ik zou hieraan willen toevoegen, dat de organen van de Arbeidsbemiddeling hier een zeer groote rol kunnen spelen. Zij kunnen door zelf initiatief te nemen zorgen, dat de arbeids beurs niet blijft een registratiebureau voor werkloozen, maar een actieve instelling wordt in het belang van alle tot arbeid geschikte personen. Niet afwachten, of een werkgever weieens op dit gebied iets wil vragen, maar er zelf op uittrekken met de wetenschap, dat wanneer men mij een telefoontje geeft of een briefje stuurt, de ambtenaren van Sociale Zaken den actieven leider van de arbeidsbeurs, of den actieven agent met raad en daad zullen ter zijde staan. Men moet niet denken, dat men hier te maken heeft met een aangelegenheid, waar weinig mee te bereiken valt." (t.a.p. blz. 238). Ook de Minister van Sociale Zaken heeft laatstelijk bij de behandeling van zijn begrooting in de Tweede Kamer een opmerking gemaakt van gelijke strekking, toen hij zeide: ,,De stand van zaken is zoo, dat het Departement wil helpen waar hulp geboden kan worden, maar het Departement moet ook de middelen hebben om dat te doen. Naar zijn meening wordt op het oogenblik in ons land te weinig gebruik gemaakt van de faciliteiten, die sedert korten tijd geboden worden." En dan doet de Minister nogmaals een beroep op de werk gevers- en werknemersorganisaties en ook op de gemeente besturen om deze zaak ter hand te nemen. Waar dit aller belangrijkste onderwerp zoowel in de Tweede Kamer als in de vaktijdschriften wordt aangesneden, doet wel zeer wonderlijk aan de opmerking van het College, dat men te dezer zake „geen plannen moet maken, omdat plannen toch alleen maar theore tische waarde hebben." Daarom vraagt spreker den Wet houder of de plaatselijke arbeidsbeurs ten dezen diligent is en of de plaatselijke arbeidsmarkt wordt geanalyseerd, zoo als is uiteengezet in de redevoering, die een partijgenoote van den Wethouder van Sociale Zaken onlangs heeft gehouden in de Tweede Kamer, waarop de Minister ook breedvoerig is ingegaan. Is den Directeur van de Leidsche arbeidsbeurs nu inderdaad opdracht gegeven, de plaatselijke arbeidsmarkt in het algemeen analytisch te bekijken? Spreker zou een ge ruststellende verklaring te dezer zake van den Wethouder op prijs stellen. Een andere methode van actieve werkloosheidsbestrijding is vervroegde pensionneering van arbeiders, opdat de oudere arbeiders in de bedrijven kunnen plaats maken voor jongere krachten, die thans buiten de markt staan. De Bedrijfsraad voor de typografie heeft op dit gebied voor dit bedrijf een lofwaardig initiatief ontwikkelddoor de Regeering is hieraan medewerking gegeven. Toen deze regeling nog slechts 4 a 5 maanden in werking was, zijn reeds 251 typografen vervroegd gepensionneerd. Kan dit ook niet voor andere bedrijven zoo geregeld worden? Heeft de Wethouder onderzocht, of er ook in Leiden bedrijven of groepen van bedrijven zijn, die in dit opzicht iets willen en kunnen doen voor de jeugdige werk loozen, waardoor steungelden kunnen worden uitgespaard, althans nuttiger gebruikt? Als derde punt ter activeering der werkloosheidsbestrijding beveelt spreker in de aandacht van den Wethouder aan: de Geineente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp.) opleiding tot dienstbode. Is daaraan in Leiden al gedacht? In Leiden zijn ook tal van jonge meisjes, die noodgedwongen haar verdiensten moeten zoeken op de fabriekenzou het niet veel verstandiger zijn, wanneer er ook in Leiden, met steun van de Regeering, een cursus kwam in aansluiting op hetgeen door de nijverheidsscholen wordt gedaan, opdat men tracht op deze wijze plaats te maken voor jongere, mannelijke krachten op de fabriek? Ten slotte beveelt spreker de volgende suggestie van den Minister van Sociale Zaken in de welwillende overweging van den Wethouder aan. De Minister heeft n.l. medegedeeld, dat het in zijn voornemen ligt in overleg te treden met het Depar tement van Onderwijs, Kunstenen Wetenschappen aangaande de vraag, of bij de jeugdzorg in verband met de opleiding van vrouwelijk personeel niet op ruimere wijze gebruik zou kunnen worden gemaakt van en aansluiting zou kunnen worden ge zocht bij bepaalde instellingen, ook van genoemd Departe ment. (Zie Handelingen Tweede Kamer, zittingsjaar 1939 1940, bl. 628). Alvorens zijn rede te besluiten, wenscht spreker te getuigen van zijn waardeering voor het corps gemeente-ambtenaren, dat zich over het algemeen met bijzondere toewijding in deze moeilijke tijdsomstandigheden kwijt van zijn verantwoorde lijke taak. Het is spreker bekend, dat er onder hen zijn, die zelfs in de avonduren moeten overwerken en stukken ter af werking mee naar huis nemen om zoodoende den vlotten gang van zaken bij de gemeente niet te doen stagneeren. Het is stellig niet ongepast, indien de Raad ditmaal nadrukkelijk van zijn erkentelijkheid jegens die ambtenaren doet blijken. Bij de critische noten, welke spreker had te kraken, wenscht hij ten slotte ook te gewagen van de waardeering, die hij voor het College kan hebben. Al verschilt zijn fractie met het College van inzicht nopens de wijze, waarop het ditmaal heeft gemeend de begrooting sluitend te moeten maken, dit neemt niet weg, dat ook de anti-revolutionnaire raadsfractie wil toonen begrip te hebben van de uitzonderlijke moeilijk heden, waarmede elke regent in deze onheilspellende tijden heeft te kampen. Al mogen er zakelijke en zelfs principieele meeningsverschillen zijn en spreker acht het heilzaam deze verschillen in dezen tijd niet te verdoezelen gaarne wil spreker namens zijn fractie verklaren, dat zij als loyale oppo sitie zal trachten mede te werken aan het besturen van de stad, die allen lief is, en aan het behartigen van de belangen van alle burgers, zonder onderscheid van klasse en stand; zij bidt het College kracht en wijsheid toe bij het vervullen van die zware taak. In de op de klassieken geinspireerde omgeving, waar de Raad thans vergadert, denkt spreker aan de formule, waar mede de senaat van Rome den consus onbeperkte macht verleende in gevaarvolle omstandigheden van samenzwering en revolutie: „videant consules ne quid res publica detriment! capiat" (laat de consuls toezien, dat het gemeenebest geen schade lijdt). Al moge voor het oogenblik Gode zij dankrevolution- naire dreiging binnenslands niet acuut zijn, te ontkennen valt niet, dat het gevaarvolle omstandigheden zijn, die men thans doorleeft. Onmiddellijk gevaar voor binnenlandsche onlusten of het overheerschen van vreemde ideologieën moge niet aanwezig zijn, men mag zich niet ontveinzen, dat het zaad der revolutie in crisisomstandigheden weliger opschiet dan in tijden van voorspoed en geluk. Voor onbeperkte volmachten spreker prijst zich in ons democratisch staatsbestel gelukkig bestaat geen aanleiding. Intusschen blijft het geboden, ook voor dezen tijd, dat de bestuurders van staat en stad met de grootste nauwgezetheid er op toezien, dat het gemeenebest geen schade lijdt. De gemeenteraad heeft daarbij een tweeledige taak, n.l. een controleerende en een stimuleerendehij heeft er op toe te zien, dat het College op de rechte paden blijft en moet be vorderen, dat in de goede richting wordt voortgegaan; hij moet de daarvoor noodige maatregelen aanwijzen en passende besluiten nemen. In dezen donkeren tijd zal de gemeenteraad den goeden weg alleen vinden bij het licht van Schrift en historie. Met grooten ernst dringt de anti-revolutionnaire fractie er bij het College en bij den Raad op aan, in dat licht te wandelen. Zij doet dat te gereeder, wijl zij weet dat dan, maar ook dan alleen vrede en voorspoed verzekerd zijn. Spreker is zeker, dat de meerder heid van den Raad het gevoelen is toegedaan, dat men niets vermag, tenzij God het werk bekroont met Zijn zegen. Zou het daarom geen aanbeveling verdienen, en bij ieder die de religie niet totaal uit zijn leven gebannen heeft, een punt van ernstige overweging moeten uitmaken, of de Raad niet behoort over te gaan tot invoering van het ambtsgebed? Wanneer men de overtuiging heeft, dat aan Gods zegen alles gelegen is, moet de Raad dan ook niet publiekelijk van die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 13