270 MAANDAG 18 DECEMBER 1939. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp.) punt, dat de heer van Eek en de zijnen innemen, in tegen stelling b.v. met de, naar sprekers overtuiging juiste ziens wijze, door Mr. S. Mok verkondigd in het orgaan van de Yereeniging van sociaal-democratische Raadsleden. Spreker zal thans trachten met eenige concrete voor heelden den Raad duidelijk te maken, dat de in de sectie vergadering geuite klacht over de helaas trage werkwijze van het College en van sommige leden van het College indi vidueel niet van allen grond ontbloot is. Het eerste voorbeeld raakt spreker persoonlijk. Bij de behandeling van de gemeentebegrooting voor 1939 heeft de Wethouder van Onderwijs aan spreker, die een opmerking- had gemaakt over de mogelijkheid van de invoering van het z.g. Utrechtsche stelsel voor het bewaarschoolonderwijs, een onderhoud toegezegd. Deze samenspreking heeft eerst kortgeleden, na de verschijning van het thans in behandeling zijnde sectieverslag, plaats gehad. Het is spreker nog steeds niet duidelijk, waarom een dergelijke, betrekkelijk een voudige zaak zoo lang op afdoening heeft moeten wachten. Bij het tweede voorbeeld is spreker ook min of meer zelf betrokken. Bij de behandeling van de begrooting voor 1939 dienden de heer Lombert en spreker een voorstel in met betrekking tot den verkoop van Neo-Malthusiaansche middelendit voorstel heeft nog steeds geen onderwerp van studie in de Commissie voor de Strafverordeningen uitgemaakt. Het derde voorbeeld betreft de wijziging van het reglement op de arbeidsovereenkomsten, dat thans, acht maanden, nadat de Raad er zijn goedkeuring aan heeft gehecht, nog niet door het College van kracht is verklaard. Het vierde voorbeeld heeft betrekking op een zaak, waar van spreker zelf geen voorstander is, maar die toch aan de orde is gesteld: de schooltandverzorging. Hoewel „Het Signaal", het verkiezingsblad van de S.D.A.P. te Leiden, verzekerde, dat met ernst naar verbetering van dezen dienst zal worden gestreefd, heeft noch het College hieraan iets gedaan, noch blijkens de ingediende moties - de sociaal democratische Raadsfractie getracht dit punt bij de jaar- lijksche beschouwingen aan de vergetelheid te ontrukken. Hetzelfde kan gezegd worden (vijfde voorbeeld) van het vraagstuk van den arbeid voor onvolwaardigen. Hoewel „Het Signaal" met eenigen ophef heeft verteld, dat te dien aanzien veel wordt gedaan, wacht nog steeds een ieder, wien het lot van deze misdeelden ter harte gaat, op de resul taten van het aanpakken van deze ongetwijfeld zeer belang rijke materie. Het zesde voorbeeld betreft de samenvoeging van de diensten van Maatschappelijk Hulpbetoon en van Sociale Zaken. Deze zaak maakt nog steeds een onderwerp van beraadslaging in verschillende adviseerende instanties uit. Hoewel hij persoonlijk geen voorstander is van de wijze, waarop de Wethouder van Sociale Zaken dit vraagstuk wil oplossen, verklaart spreker het rijkelijk lang te vinden, wanneer men reeds meer dan twee jaar zoekt naar een be vredigende oplossing van een vraagstuk, waarin zelfs de mogelijkheid van eenige bezuiniging schuilt. In de zevende plaats wijst spreker op den tragen afbouw van het Stadhuis. Als lid van de Commissie van Fabricage is spreker van nabij bekend met de moeilijkheden op dit gebied en dit matigt hem in zijn verwijten aan het adres van den bouwmeester, maar hij kan zich levendig voorstellen, dat het publiek, hetwelk niet van nabij met die moeilijk heden bekend is, weieens kregel wordt, wanneer het, komende over de Breestraat, den tragen gang van den stadhuisbouw ziet. Bij de Commissie van Fabricage is meer dan eens ge klaagd, dat het niet vlug ging met den afbouw van het Stadhuis, al ontveinst zij zich niet, dat omstandigheden, onafhankelijk van den wil van den heer Blaauw, het hare er toe hebben bijgedragen, dat het tempo vertraagd werd. Deze omstandigheden zijn eensdeels de ingetreden oorlogs toestand, tengevolge waarvan men langer dan voorzien was heeft moeten wachten op den aanvoer van bepaalde materia len, andersdeels en dit is van veel meer belang het met de aannemers Hille en Roosen gerezen geschil, met de schier eindelooze reeks conflicten en arbitrages, die daarvan het gevolg zijn. Het is dus zonder meer duidelijk, dat de architect niet met zooveel aandacht en concentratie heeft kunnen werken aan zijn project als hij zelf waarschijnlijk heeft gevuld. Het is de Commissie echter niet altijd even duidelijk geweest, waarom met name in den laatsten tijd zooveel minder ar beiders aan en in het nieuwe Stadhuis hebben gewerkt dan waaraan dit gebouw redelijkerwijs plaats bood. Het aantal van 35 arbeiders, die naar laatstelijk geconstateerd is, aan het Stadhuis werkzaam waren, zou toch gemakkelijk te vervier voudigen of te vervijfvoudigen geweest zijn, wanneer de noodige bestekken maar tijdig klaar waren geweest. Waarom waren deze bestekken niet op tijd klaar? Het antwoord op Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen. (Beekenkamp e.a.) deze vraag is niet eenvoudig; het samenstel der oorzaken zal gecompliceerd zijn. Een eerste oorzaak zijn de beslommeringen van den heer Blaauw met arbitrage en dergelijke moeilijkheden. Een tweede oorzaak is deze, dat men nu eenmaal de totstand koming van een kunstwerk niet forceeren kan; het is afhan kelijk van inspiratie, en ook van evolutie. Spreker bedoelt daarmede, dat de heer Blaauw zich pas heeft kunnen concen- treeren op de uitwerking van een bepaald onderdeel, wanneer een bepaald gedeelte van het gebouw was tot stand gekomen en afgewerktpas wanneer de vormgeving klaar was, kon hij zich zetten aan de afwerking van het interieur; onder deze omstandigheden zou het wel zeer verkeerd zijn geweest hem te dringen en te jagen. Ieder moet toch, wanneer hij niet vol komen onbillijk wil zijn, erkennen dat men rustig moet af wachten wat de kunstenaar produceert. Nu kan men den architect wel verwijten, dat hij bij zijn werk aan liet Leidsch Stadhuis nog tijd heeft uitgespaard om twee andere, zij het in omvang veel kleinere en veel minder belangrijke stad huizen af te bouwen, n.l. in Alphen en Hoogeveen. Naar sprekers meening had Leiden in de eerste plaats recht kunnen doen gelden en aanspraak kunnen maken op alle belang stelling en op allen tijd van den architect, al verheugt spreker zich er anderzijds over, dat ook andere gemeenten zich gaarne bedienen van de kundigheden van den heer Blaauw. Wellicht acht men het onredelijk, wanneer men den bouwmeester zou beletten, gedurende den tijd dat hij in Leiden bezig is, zich met andere objecten in te laten. Andere architecten bouwen toch ook meerdere werken tegelijk. Spreker ontkent dit niet, voor wat betreft kleinere werken, maar hij be twijfelt of dit nu ook het geval is bij een bouwwerk van zoo grooten omvang, dat op de eeuwen berekend is. Leiden had wel degelijk van den architect mogen verwachten, dat hij al zijn tijd en alle energie had besteed aan een zoo spoedig mogelijke totstandkoming van dit project. Dit is een van de belangrijkste grieven, die spreker als lid van de Oommissie van Fabricage tegen den heer Blaauw heeft. Deze grief wettigt echter allerminst een onheusche en grie vende behandeling als den heer Blaauw van een journalist in een groot blad 6 December j.l. is ten deel gevallen. Dezé Zwarte Piet, die met zijn gard, zij het een dag later dan daar voor hier te lande geëigend, den bouwmeester bewerkte, had zich moeten afvragen, of dit zwart maken van een zoo ver dienstelijk architect was in overeenstemming met de feiten. Spreker is er zeker van, dat de toekomst dezen criticus in het ongelijk zal stellen. Om te voorkomen, dat de verdiende hulde aan den heer Blaauw een posthume karakter zal dragen, verklaart spreker, dat de gemeente Leiden zich reeds nu ge lukkig kan prijzen, dat de heer Blaauw het Raadhuis als een phoenix uit zijn asch heeft doen herrijzen, al zal men op het oogenblik, dat de afbouw totaal gereed is, moeten zeggen: lang gewacht, niet altijd gezwegen, toch ongedacht, iets moois verkregen. Thans wenscht spreker enkele opmerkingen te maken over de werkloosheid en haar bestrijding. In het sectieverslag kan men de opmerking van een lid lezen, dat hij een construc- tief-opbouwende gedachte bij het College mist. Het is niet het minst op het terrein van de werkloosheidsbestrijding, dat zich dit euvel openbaart. Geconcretiseerd komt dit verwijt nog een keer naar voren op bl. 41 van het sectieverslag, waar spreker de vraag deed opnemen, welke plannen Burgemeester en Wethouders hebben voorbereid t.a.v. de herscholing van werkloozen en de verandering van beroep, nu mede ten gevolge van de buitengewone omstandigheden bepaalde verschuivingen op de arbeidsmarkt te constateeren zijn en op enkele gebieden de behoefte aan goede vaklieden sterk spreekt. Ondanks de verzekering in de Memorie van Antwoord, dat dit onderwerp de volle aandacht van het College heeft, werd spreker verbijsterd door de ijskoude opmerking, dat vooraf geen plannen met meer dan theoretische waarde kunnen worden voorbereid. Al wat spreker verwacht had, dit antwoord zeker nietDe opmerking krijgt een ongemeen relief, wanneer zij komt van de zijde van een wethouder, wiens partij op het gebied van plannen maken een zekere vermaardheid heeft. Men herinnere zich slechts, met hoeveel enthousiasme de heer van Eek zooeven nog het Plan van den Arbeid heeft verdedigd. Alsof er nooit eenige plannenmakerij bij de S.D.A.P aan de orde is geweest, verklaart de heer van Stralen thans „plannen hebben slechts theoretische waarde". Laat men, indien dit juist is, dan ook maar het Plan van den Arbeid heel spoedig opbergen. De heer Verweij doet den heer Beekenkamp opmerken, dat dit het antwoord van het College en niet van den heer van Stralen is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 12