MAANDAG 18 DECEMBER 1939.
269
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen.
(Beekenkamp,)
1939 in de Tweede Kamer heeft gezegd van een ander ge
voelen te zijn dan zij, die het standpunt innemen, dat veel
beloven en weinig geven de gekken in vreugde doet leven.
Gelukkig maakt deze socialistische Minister zich dus los van
de door zijn partij helaas veelszins gevolgde methode. Wanneer
dit zoo is, moet men het zoo'n Minister niet met het aan
nemen van dergelijke moties nog moeilijker maken dan hij
het reeds heeft.
Spreker zou het op prijs stellen van den heer van Eek
te mogen vernemen, of deze bij het redigeeren van diens
motie er niet mede bekend was, dat de Regeering bij de be
handeling van hoofdstuk XI der Rijksbegrooting oor het
dienstjaar 1940 in de Tweede Kamer tijdens de bespreking
van het vraagstuk der prijsstijging heeft gezegd: ,,Zij over
weegt of ter zake maatregelen moeten worden genomen en
zoo ja, welke en vertrouwt binnenkort van haar standpunt
ten deze te kunnen doen blijken."
Wist de heer van Eek ook niet, dat de Minister van Sociale
Zaken in de Tweede Kamer op 30 November 1939, dus
waarschijnlijk vóór de heer van Eek zijn motie redigeerde,
heeft gezegd:
,,Ik moet thans mededeelen, dat de overweging van dit
vraagstuk, dat vele kanten heeft, mede met betrekking tot
den vorm, waarin tegemoetkoming kan worden verleend,
nog niet tot een beslissing heeft geleid. De Regeering ver
trouwt echter spoedig, zoo mogelijk reeds de volgende week,
een decisie te kunnen nemen." (Handelingen Tweede Kamer,
zittingsjaar 19391940, bl. 626).
Moet de Leidsche gemeenteraad, waar de Minister deze
pertinente toezegging heeft gedaan en de sociaal-democra
tische fractie der Tweede Kamer er met geen enkel woord
en geen enkele motie nader bij den Minister op aangedrongen
heeft, fungeeren als fabrikant van het soort mosterd, waarvan
men pleegt te zeggen, dat het „mosterd na den maaltijd"
is? Spreker hoopt, dat de heer van Eek de vrijmoedigheid
zal vinden, deze motie in te trekken.
Wanneer de heer van Eek er overeenkomstig zijn nu
gegeven interpretatie mede bedoelt een stimulans te geven
aan het College om eenigszins tegemoet komend te zijn bij
de behandeling van voorstellen, die eventueel in het ge
organiseerd overleg zullen worden gedaan met betrekking
tot verhooging der ambtenaarssalarissen, moet deze motie
eenigszins anders geredigeerd worden.
Spreker wenscht thans eenige opmerkingen te maken over
de voorstellen van den heer Schüller. Het is nu het negende
jaar, dat spreker de eer heeft met dezen toegewijden werker
in het belang van de volkshuisvesting in de Commissie van
Fabricage te mogen samenwerken. De ijver en toewijding,
waarmede de heer Schüller zijn taak vervult, verdienen lof.
Het zou passend zijn geweest, wanneer de politieke partij,
waartoe hij behoort, hem bij de gemeenteraadsverkiezingen
een hoogere plaats op de üjst had gegeven dan hem is waardig
gekeurd; de heer Schüller prijkte thans op de 8e plaats.
Uiteraard is spreker niet bekend met de interne aangelegen
heden, welke hiertoe hebben geleid, maar hij acht deze
discriminatie van de capaciteiten van den heer Schüller
onverdiend. Spreker kan begrijpen, dat de heer Schüller
behoefte heeft gevoeld om door het doen van voorstellen
het publiek te laten zien, dat de desillusie, hem in zijn eigen
partij bezorgd, niet ten gevolge heeft gehad, dat hij in zijn
ijver is verflauwd.
Intusschen zal het den heer Schüller niet verwonderen,
dat zijn voorstellen door spreker, wiens standpunt hem
bekend is, niet kunnen worden gesteund.
Leiden maakt op het gebied van de volkshuisvesting geen
slecht figuur. Met voortvarendheid werd de saneering der
binnenstad ter hand genomen en wordt zij thans voortgezet;
gelet op het tempo, waarin de ambtelijke molen nu eenmaal
draait, mag men over de bereikte resultaten tevreden zijn.
In aanmerking nemende, dat de dienst van Gemeentewerken
ten aanzien van krotopruiming en onbewoonbaarverklaring
doet, wat redelijkerwijze van dezen dienst mag worden ver
wacht, gelooft spreker, dat het niet veel zin heeft momenteel
aan te dringen op versnelling van het tempo. Voorstel No. 6
van den heer Schüller acht spreker dan ook overbodig.
Ook van het voorstel No. 7 van den heer Schüller ziet
spreker voorshands het nut niet in. De rapporten van de
tellingen van leegstaande woningen, worden tegenwoordig,
mede op verzoek van den heer Schüller, in de Leeskamer
ter visie gelegd; wie zich voor deze cijfers interesseert, kan
er te dier plaatse kennis van nemen. Dat het groote publiek
zich voor deze rapporten zal interesseeren, gelooft spreker
niet. De belanghebbenden, woningbouwvereenigingen en
bouwondernemers, zullen wel zonder de rapporten weten,
wat hun te doen staat. Spreker ziet dan ook niet de nood
zakelijkheid van deze publicatie in.
Gemeente-begrooting Algeineene beschouwingen.
Beekenkamp.)
Nog meer bezwaar heeft spreker tegen het voorstel No. 8
van den heer Schüller. Vooreerst is de samenstelling van
den dienst van Gemeentewerken momenteel niet van dien
aard, dat men een of meer ambtenaren voor dit omvangrijke
onderzoek kan reserveeren, zonder aanmerkelijke vertraging
in de gewone werkzaamheden te veroorzaken, hetgeen de
heer Schüller zeker niet zal wenschen. Uitbreiding van het
personeel zou stuiten op financieele bezwaren, die nog grooter
worden, wanneer men bedenkt, dat het door den heer Schüller
gewenschte onderzoek heel weinig zegt. Waarom wordt het
voorstel in den gedachtengang van den heer Schüller beperkt
tot de woningen met weekhuren beneden de 6.Waarom
worden geen woningen met hoogere huren in beschouwing
genomen? Voor het doel, dat den heer Schüller voor oogen
staat, is het gewenscht in aanmerking te nemen de dubbele
bewoning, een euvel, dat stellig nogal eens in de stad voor
komt. Voor het verkrijgen van een volledig beeld van den
toestand, zal men de vraag moeten overwegen, of in al die
gevallen een goede verhouding bestaat tusschen de woning-
huur en het inkomen van de bewoners. Gesteld eens, dat men
de cijfers overeenkomstig de waarheid kon verkrijgen, wat
zou men dan nog hebben? Beschikt de gemeente over eenig
middel om, indien een wanverhouding tusschen woninghuur
en inkomen wordt geconstateerd, de bewoners te dwingen
een andere woning te betrekken? Beschikt de gemeente over
eenig middel om de woningbouwvereenigingen te dwingen
meer dan tot dusverre te letten op de verhouding tusschen
de woninghuur en het inkomen? Spreker is benieuwd naar
het antwoord, dat de heer Schüller op deze vragen geven
zal en hoopt, dat de conclusie van den heer Schüller geen
andere zal zijn dan deze, dat hij het belang van de volks
huisvesting in geen enkel opzicht met zijn motie dient en
dat ook het gemeentebelang met aanneming van deze motie
in geen enkel opzicht gebaat zal zijn.
Spreker is erkentelijk, dat het voorstel-Wilmer c.s. (No. 17)
dat bedoelt een uitbreiding te geven aan de Commissie voor
de Strafverordeningen, door het College in praeadvies is
genomen. Daarvan stelt spreker zich zeer veel voor, omdat
hem bekend is, dat aan deze Commissie in den eerstkomenden
tijd zeer belangrijke en principieele vraagstukken zullen
worden voorgelegd, ten aanzien waarvan spreker meent, dat
een zoo breed mogelijke voorbereiding in die Commissie
nuttig zal zijn.
Thans wenscht spreker een beschouwing van meer alge-
meenen aard te geven en allereerst een opmerking te maken
over de Wethoudersverkiezing. Door een ernstige ongesteld
heid was spreker verhinderd, persoonlijk in de Raadsver
gadering van 5 September 1939 aanwezig te zijn, waardoor
hij dus niet heeft kunnen deelnemen aan het toen gevoerde
debat. Hieraan ontleent spreker het recht, thans een enkel
woord erover te zeggen. Daartoe zou voor spreker geen
aanleiding geweest zijn, indien niet in het Algemeen Verslag
door verschillende leden op deze zaak was teruggekomen,
op een wijze die sprekers instemming zeker niet kon hebben.
In het Algemeen Verslag staat te lezen, dat de sociaal
democraten verzoeningsgezind zijn en streven naar samen
werking met andere groepen. Spreker vermag echter niet
in te zien, dat zij ten aanzien van de Wethouders verkiezing
hebben doen blijken van een ernstigen wil tot samenwerking,
althans met de anti-revolutionnaire fractie. De sociaal
democraten maken luid misbaar, wanneer hun geestes
richting niet vertegenwoordigd is in het College van Curatoren
van het Gymnasium en de heer van Eek dient daarvoor
een motie in, maar wanneer in een veel belangrijker gemeente
lijke Commissie, als spreker het College zoo mag noemen,
een niet onaanzienlijk deel van de burgerij niet vertegen
woordigd is, schijnt dat de sociaal-democraten niet te deren!
Onwillekeurig denkt spreker aan het spreekwoord: wat gij
niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet. In
tusschen, nakaarten hierover heeft geen zin. Evenmin acht
spreker het thans opportuun, zijn teleurstelling uit te spreken
over de houding, die de christelijk-historische fractie in dezen
Raad in de vergadering van 5 September 1939 heeft inge
nomen. De door de christelijk-historische partij bij die
verkiezingen aangeheven leuze: „Heel de Kerk, heel het
volk," verdraagt zich kwalijk met het toegeven aan de
overigens ongemotiveerde wenschen van een fractie, van
wie krachtens haar beginselen niet verwacht mag worden,
dat zij een bestuur in christelijk-nationalen zin, ook in het
stedelijk bestuur in Leiden, wil voorstaan. Wanneer de
sociaal-democraten geen genoegen hadden willen nemen met
één plaats in het College en zich alsdan onttrokken zouden
hebben aan de verantwoordelijkheid voor het dagelijksch
bestuur van Leiden, zou dit niet de schuld zijn geweest
van de partijen der rechterzijde, maar dan zou dat uit
sluitend te wijten zijn geweest aan het doctrinaire stand-