MAANDAG 9
OCTOBER 1939.
233
Iiiterpellatie-Joiigeleen i. z. personeel bij marmerwerk-
(Jongeleen e.a.) nieuwe Stadhuis.
Harmsen heeft meer marmerwerk, ook in andere plaatsen,
gemaakt en het is spreker bekend, dat zij elders niet zulke
straffe eischen ten aanzien van de vakbekwaamheid der
steenhouwers stelt als in Leiden en zelfs op verschillende
werken den eisch stelt, dat naast een steenhouwer een timmer
man wordt geplaatst, terwijl zij bereid is wederom een steen
houwer te zenden, indien er opnieuw een timmerman bijkomt.
Indien het dus gaat om vakbekwame menschen voor het
marmerwerk, moet men in de allereerste plaats steenhouwers
en geen timmerlieden hebben.
Op het oogenblik zijn er in Leiden 7 werklooze steenhou
wers en spreker beweert, dat direct 4 van hen kunnen worden
aangewezen voor het verantwoordelijke werk van het aan
brengen van het marmer in het nieuwe Raadhuis. De firma
Harmsen, die bereid is zoo noodig naast een steenhouwer
een timmerman te plaatsen, kan naast een vakbekwamen
steenhouwer een steenhouwer zetten, die in haar oogen minder
vakbekwaam is. Er is dan ook geen enkele reden om de firma
Harmsen in de gelegenheid te stellen niet-Leidenaars in plaats
van Leidenaars te werk te stellen. Ten einde de juistheid van
deze bewering te controleeren, heeft spreker zich gewend tot
den man, die de laatste 25 jaar bij de grootste marmerfirma
in Nederland op den meest verantwoordelijken post heeft
gestaan, daar hij de eerst aangewezene was bij het stellen van
het marmer. Voordat zijn firma bij de aanbesteding van het
marmerwerk in Leiden mededong, heeft zij hem gevraagd,
of er in Leiden, waar hij toevallig woonde, steenhouwers
waren, die voor dit werk de vereischte vakbekwaamheid
bezaten. Ook hij kwam tot de conclusie, dat direct vier
steenhouwers konden worden aangewezen. Spreker heeft het
den man, met wien hij van te voren niet had gesproken, op
schrift laten stellen.
Zoolang niet is gebleken, dat de Leidenaars onbekwaam
zijn, heeft noch de directie, noch de firma Harmsen het recht
deze menschen op grond van het bestek te weigeren, maar
moeten de Leidsche arbeiders de eerlijke kans krijgen om op
het werk te worden aangesteld; op het oogenblik vertelt een
vertegenwoordiger van de firma Harmsen aan ieder, die het
hooren wil: och, als wij zoo noodig worden gedwongen, zijn
zij binnen een week van het werk verdwenen. Er zijn onder
de werkloozen verschillende steenhouwers, die reeds 10 en
15 jaar geleden in het marmer gewerkt hebben, die op groote
bouwwerken en in andere plaatsen hetzelfde werk hebben
verricht. Wat gevraagd wordt voor het Leidsche Raadhuis is
heusch geen heksenwerk. Bij de heropening van een bioscoop
verklaarde onlangs een vertegenwoordiger van de directie,
dat de verbouwing geheel door Leidsche werkkrachten was
uitgevoerd. Wanneer de burgemeester van Leiden straks het
nieuwe Raadhuis in gebruik zal nemen, zal hij niet hetzelfde
kunnen verklaren, maar zal hij waarheidsgetrouw moeten
mededeelen, dat bij den bouw op 6 October 1939 werkzaam
waren 30 werklieden, van wie slechts 18 Leidenaars waren.
De Leidsche werkloozen zijn over dezen gang van zaken
verbitterd. Zelfs aan het huis der gemeente wordt hun in een
stad met 3000 werkloozen niet de kans gegeven te arbeiden.
Ook spreker betreurt in hooge mate den gang van zaken bij
het marmerwerk. Spreker zal geen voorstel doen, doch dringt
er nogmaals bij het College op aan, den architect op te dragen
zich te houden aan de bepalingen van het bestek.
De heer Wilbrink verklaart ronduit, dat de gang van zaken
ook niet zijn instemming of de instemming van het College
heeft. De aanstelling van arbeiders heeft aanleiding gegeven
tot allerlei moeilijkheden, speciaal met de firma Harmsen. De
daarover gevoerde besprekingen hebben tot heden nog niet
het resultaat opgeleverd, dat het College er van had verwacht.
Wanneer spreker in eerste instantie de vragen van den heer
Jongeleen namens het College categorisch heeft beantwoord,
heeft hij daarbij niet de bedoeling gehad den interpellant
met een kluitje in het riet te sturen, maar deed hij het alleen,
omdat hij overtuigd was, dat de heer Jongeleen nog wel
enkele opmerkingen zou maken, die spreker de gelegenheid
zouden bieden zijn persoonlijke meening te zeggen.
Het is spreker bekend, dat er een ongelukkige samenloop
van omstandigheden is en spreker wil niet zeggen, dat het
College is misleid met de voorstelling, dat de Leidsche arbei
ders er zeer mede gebaat zouden zijn, indien het werk aan
één firma werd opgedragen, maar wel mag spreker consta-
teeren, dat het tot op dit oogenblik tot zeer teleurstellende
resultaten heeft geleid.
Wat de door den heer Jongeleen bedoelde loodsen betreft,
kan spreker het volgende mededeelen. Men heeft aan één
Leidschen aannemer prijsopgave gevraagd. Toen men den prijs
te hoog vond, heeft men het werk aan een Amsterdamsche firma
opgedragen. Men voerde als verontschuldiging aan, dat de
heeren Harmsen en Hartman naar Italië waren gegaan voor het
Intcrpellatie-Jongeleen i. z. personeel bij marmerwerk-
(Wilbrink e.a.) nieuwe Stadhuis.
keuren van het marmer en de heer Harmsen zijn architect
wel had opgedragen de loods te doen verplaatsen, maar hem
niet had medegedeeld, dat in Leiden Leidsche arbeiders
moesten te werk gesteld worden. De heer Harmsen had de
tewerkstelling van Amsterdammers moeten voorkomen en de
directie had er eveneens direct tegenop moeten komen. De
loods stond reeds weer half overeind, toen het College kennis
van dezen gang van zaken kreeg. Het was toen voor het
College zeer moeilijk in te grijpen, omdat daardoor een buiten
gewoon groote stagnatie in het werk zou zijn gekomen.
Ten aanzien van het opstellen van de machines verschilt
spreker met den heer Jongeleen van meening. Men zal niet
gemakkelijk een fabrikant vinden, die bereid is de machines
door willekeurig aangestelde monteurs te laten opstellen.
Twee Amsterdamsche werklieden hebben zich te Leiden
gevestigd. Klaarblijkelijk was men van plan zij behooren
immers tot het personeel van de firma Harmsen hen bij
den bouw van het Raadhuis te werk te stellen, maar door hun
verhuizing de situatie voor het College iets aangenamer
te maken, omdat er daardoor minder moeilijkheden zouden
ontstaan. Een van deze twee werklieden had men niet naar
Leiden behoeven te laten verhuizen, aangezien op dit oogen
blik geen vakbekwame marmerzager in Leiden beschikbaar
is, gelijk spreker bij informatie en ook van vaklieden heeft
vernomen.
De vestiging van een Amsterdamschen marmersjouwer
(voorman) te Leiden had men kunnen en moeten voorkomen.
Het is voor een uitvoerder gemakkelijk, wanneer hij een ter
zake kundigen sjouwerman uit het bedrijf kan meebrengen.
Nam men een willekeurigen sjouwerman uit de stad aan, dan
zou men hem moeten leeren, welke soorten marmer er zijn.
Men had echter moeten wachten tot een sjouwerman uit
Leiden voldoende was opgeleid om het werk behoorlijk te
doen en al zou deze sjouwerman niet zoo bekwaam zijn ge
worden als de Amsterdammer, de heer Harmsen had in ieder
geval er rekening mede moeten houden, dat hij met Leidenaars
moest werken. Tegenover het argument, dat een sjouwerman,
die geen marmerwerk gewoon is, het marmer beschadigt,
kan men stellen, dat alleen de eerste dagen om die reden meer
toezicht zou moeten worden gehouden. Spreker kan niet
aannemen, dat in Leiden geen menschen zijn te vinden, die
in staat zijn na eenige dagen het werk behoorlijk te doen.
Men zal in de allerlaatste plaats van het College de ver
klaring verwachten, dat in Leiden geen vakbekwame werk
lieden zijn te vinden. Het College heeft het vroeger en ook
nu niet gezegd. Een bedrijfsleider kan echter zulke eischen
stellen, dat zelfs werklieden, op wier vakbekwaamheid niets
valt af te dingen, daaraan niet kunnen voldoen. Een veront
schuldiging is tot op zekere hoogte te aanvaardenin Amster
dam en ook in Rotterdam en den Haag is het bedrijf zoodanig
gespecialiseerd, dat men èn steenhouwers èn marmerwerkers
heeft. Dit beteekent niet, dat men het eens behoeft te zijn
met de speciale eischen, welke door de firma Harmsen gesteld
worden. Er zijn Leidsche arbeiders, die grootere vakbekwaam
heid hebben, omdat zij op onderscheidene plaatsen niet
alleen het steenhouwerswerk, maar ook het werk van een
marmerwerker op uitstekende wijze hebben verricht. Het
College heeft daarom den eisch gesteld, dat de firma Harmsen
in elk geval Leidsche steenhouwers-marmerwerkers aan het
werk moet stellen. Daarom ook heeft het College gezegd,
dat de Amsterdamsche vloerenlegger Zaterdag j.l. niet meer
te werk mocht worden gesteldvandaag is hij dan ook niet te
werk gekomen. De firma Harmsen moet eerst de Leidsche
werkkrachten probeeren. Ook de directie zal echter grondig
moeten beoordeelen of de Leidsche arbeiders in staat zijn het
werk te verrichten. Spreker geeft toe, dat er al een zeer be
paalde sfeer heerscht, wanneer een voorman van een aan
nemer rondvertelt: zij kunnen het wel probeeren, maar gaan
er toch direct weer uitdit kan aanleiding geven tot bepaalde
moeilijkheden en wrijving doen ontstaan tusschen de leiding
en de arbeiders, die te werk zullen moeten worden gesteld.
Juist met het oog op de gevaren, die dreigen en al hetgeen
reeds is gepasseerd, zal het College de directie van het werk
nogeens vast op het hart binden zooals spreker heden
morgen nog heeft gedaan dat zij zelf moet constateeren,
of de Leidsche arbeiders al of niet geschikt zijn en daarvoor
de volle verantwoordelijkheid zal moeten dragen.
De heer Jongeleen constateert, dat de gang van zaken niet
de instemming van het College heeft. De verklaring van den
Wethouder bevat voor spreker een halve toezegging, waar
over hij zich in dit geval reeds verheugt. Liever ontving
spreker de volledige toezegging van het College, dat men
precies zooals in andere plaatsen radicaal zal te werk gaan.
Spreker is persoonlijk geen voorstander van de bepaling: in
Leiden Leidenaars, in Amsterdam Amsterdammers enz.,