232
MAANDAG 9 OCTOBER 1939.
Intorpellatie-van Eek i. z. het nemen van maatregelen i. v. m.
(Wilmer e.a.) duurte der levensmiddelen; e.a.
dat het antwoord in een volgende vergadering wordt gegeven,
maar vraagt zich af, waarom dit uitstel noodig is, daar de
vraag zoo eenvoudig is, dat zij onmiddellijk kan worden
beantwoord.
De Voorzitter zegt, dat het College een andere meening is
toegedaan en de vraag a tête reposée wenscht te beschouwen
om haar in een volgende vergadering te beantwoorden.
De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde de aan den heer
Jongeleen toegestane interpellatie in zake het werken van
niet-Leidsch personeel bij de marmerwerken aan het nieuwe
Stadhuis.
De heer Jongeleen is den Raad erkentelijk voor het verlof,
hem verleend tot het houden van deze interpellatie en stelt
het College de volgende vragen:
1. Is het juist, dat de aannemer van het marmerwerk
voor het nieuwe Raadhuis Amsterdamsch, in ieder geval
geen Leidsch personeel in dienst heeft?
2. Is de aannemer bekend met de bepaling in het bestek,
dat hij voor dit werk Leidsch personeel moet gebruiken?
3. Indien op beide vragen toestemmend moet worden ge
antwoord, kunnen Burgemeester en Wethouders dan mede-
deelen, waarom van de bepalingen in het bestek wordt
afgeweken?
De heer Wilbrink beantwoordt de eerste vraag ontkennend.
Er werken in totaal zes man, van wie één voorman (leider
der werkzaamheden) en uiteraard een Amsterdammer is.
Verder werken er twee Leidenaars: een opperman en een
marmerzager; de marmerzager is een Leidsche timmerman,
die speciaal voor dit werk door de firma Harmsen is opgeleid,
zulks ter bevordering van de tewerkstelling van Leidsche
werkkrachten. Bovendien zijn er werkzaam twee te Leiden
woonachtige, uit Amsterdam overgekomen werklieden, n.l.
een voormanopperman en een voormanzager. De marmer
polijster (machinepolijster) is een Hagenaar. Op Donderdag
5 October j.l. werd nog een Amsterdammer te werk gesteld
als vloerenleggerhij heeft Donderdag en Vrijdag gewerkt
en over zijn aanstelling wordt nog door de directie met de
firma Harmsen onderhandeld, ten einde hem zoo mogelijk
door een Leidenaar te vervangen.
Voor al de genoemde categorieën werden niet-Leidenaars
geplaatst, wanneer bleek, dat ter Arbeidsbeurze geen vak
lieden waren ingeschreven.
In antwoord op vraag 2 zegt spreker, dat de aannemer
uiteraard met de bepalingen van het bestek bekend is.
Daar op de eerste vraag niet geheel toestemmend kon
worden geantwoord, vervalt naar sprekers oordeel de zin
van de derde vraag. Aan de bepalingen van het bestek en
van de opdrachtsovereenkomst wordt zooveel mogelijk de
hand gehouden. Blijkbaar zijn echter weinig ter zake kundige
vaklieden bij de Arbeidsbeurs ingeschreven, die voldoen aan
de door den aannemer gestelde speciale eischen. De goede
uitvoering van het werk moet voorop blijven staan. Waar
mogelijk zullen in de toekomst nog Leidsche werkkrachten
te werk worden gesteld. Het werk verkeert echter nog in
het beginstadium en vooral in het begin vereischt de organi
satie de noodige speciale vakbekwaamheid. Het betreft hier
een groot marmerwerk, waaraan de hoogste eischen gesteld
moeten worden; dergelijke werken komen in Leiden bijna
niet voor. De firma Harmsen heeft zich overigens bereid
verklaard eiken zich aanbiedenden Leidschen vakman ernstig
op zijn vakbekwaamheid te onderzoeken, zoodat geen kans
op werk voor een bekwamen arbeider voorbij behoeft te
gaan. Burgemeester en Wethouders hebben dan ook aan de
directie opgedragen er op toe te zien, dat deze bereidver
klaring niet zal inhouden, dat alleen de firma Harmsen die
bekwaamheid beoordeelt, maar wel dat de directie er tevens
in wordt gekend.
De heer Jongeleen is niet bevredigd door het antwoord
van den Wethouder. De zaak, waarom het in dezen gaat,
is niet nieuw. Op 13 December 1937 heeft spreker in den
Raad de vraag gesteld of inderdaad op verzoek van dezelfde
firma Harmsen, die de natuursteen leverde, een Amster-
damsche steenhouwer met de leiding van het stelwerk was
belast. De heer Wilbrink, die als tijdelijk Wethouder van
Fabricage het desbetreffende voorstel van het College ver
dedigde, was toen niet heel gelukkig, want de Amsterdamsche
voorman, die onmisbaar zou zijn bij het stellen van het
zandsteenwerk, werd in een ziekeninrichting opgenomen,
waarin hij twee maanden verbleef; het stelwerk werd toen
verricht door een timmerman en een halfwas timmerman.
In dezelfde vergadering verklaarde de heer Wilbrink (Hande-
Interpellatie-Jongcleen i. z. personeel hij marmerwerk-
(Jongelcen.) nieuwe Stadhuis,
lingen 1937, blz. 313, 2e kolom), dat de vakbekwaamheid
van de Leidsche steenhouwers noch door den architect, noch
door het College een oogenblik in twijfel is getrokken, waarom
ook geen uitzonderingsbepalingen voor de Leidsche steen
houwers in het bestek zijn opgenomen. In het bestek (artikel 5)
wordt integendeel uitdrukkelijk bepaald, dat de aannemer
van de marmerwerken het benoodigde personeel via de
Arbeidsbeurs zal betrekken (blz. 25). Het lag aanvankelijk
in de bedoeling van den architect het groote marmerwerk
niet aan één firma, maar aan twee of meer firma's te gunnen.
De architect is van gedachten veranderd, omdat de firma
Harmsen voorstelde het werk in Leiden geheel klaar te maken,
ten einde vooral Leidsche werkkrachten in dienst te kunnen
nemen. Bovendien waren bij het gunnen van het werk aan
één firma minder voorlieden noodig, wat ook ten goede
kwam aan het te werk stellen van Leidenaars. Het kon den
Leidschen arbeiders niet mooier worden voorgesteld, maar
in de praktijk is het anders gegaan. Het begin was voor de
Leidenaars al schitterendDe Amsterdamsche firma Harmsen
had voor de vervaardiging van het marmerwerk op het
terrein van het nieuwe Raadhuis twee groote loodsen noodig.
Ongeveer 100 Leidsche timmerlieden liepen zonder werk,
maar waren blijkbaar niet in staat twee eenvoudige loodsen
in elkaar te zetten, want daarvoor had de firma Harmsen
Amsterdamsche timmerlieden noodig. Spreker heeft den
Wethouder mondeling van dezen gang van zaken in kennis
gesteld en kreeg den indruk, dat het een en ander ook niet
naar diens genoegen was, maar hierbij is het gebleven, want
de Amsterdammers bleven rustig doorwerken.
Twee zaag- en een polijstmachine werden door niet-
Leidenaars gesteld.
Hoewel al het werk in Leiden zou worden vervaardigd,
kwamen de gepolijste vensterplaten uit Amsterdam, althans
zij werden met een Amsterdamsche boot naar Leiden vervoerd.
Het stellen en aanbrengen van deze vensterplaten geschiedde
door Amsterdamsch personeel. Spreker vraagt zich af, waarom
dit noodig was, daar voor het aanbrengen van deze venster
platen absoluut geen vakkennis noodig is. Ieder, die een
half jaar in het steenhouwersbedrijf meeloopt, de eerste
de beste timmerman of metselaar kan dit werk verrichten.
Bij de voorbereiding van het werk in Leiden had de firma
Harmsen verschillende arbeiders noodig en behalve van
den Amsterdamschen voorman, die in het bestek was toe
gestaan, had zij gebruik kunnen maken van Leidsch perso
neel. De Wethouder heeft zooeven niet medegedeeld, dat
de Leidsche timmerman, die als marmerzager is aangesteld,
eerst sedert 14 dagen aan de zaagmachine staat.
Bij de voorbereiding van het werk ging het om het sor-
teeren van marmer, het uit elkaar klooven van verschillende
platen en het opmeten in het werk.
Toen spreker in de courant had gelezen, dat zich te Leiden
een marmerwerker had gevestigd, heeft hij tegenover een
der Wethouders het vermoeden uitgesproken, dat deze man
vermoedelijk was aangewezen om aan den Raadhuisbouw
te gaan werken. De Wethouder trok dit sterk in twijfel,
maar drie dagen later kon spreker hem mededeelen, dat de
man er inderdaad bij te werk gesteld was.
Donderdag j.l. kwam opnieuw een Amsterdammer op het
werk voor het aanbrengen van de tegels op de derde ver
dieping van het nieuwe Raadhuis. Deze man heeft hier twee
dagen gewerkt en ongeveer 20 M2 vloer gelegd. Opnieuw
vraagt spreker zich af, waarom dit werk niet aan een Leide
naar werd opgedragen. De firma Harmsen staat op het
standpunt, dat niemand in Leiden dit werk kan verrichten.
Hoe is zij echter aan deze kennis gekomen, nu zij nog geen
enkelen Leidenaar in de gelegenheid heeft gesteld zijn vak
bekwaamheid te toonen? De Wethouder heeft wel medege
deeld, dat zij bereid is eiken zich aanbiedenden Leidschen
vakman ernstig op zijn bekwaamheid te onderzoeken, maar
blijkbaar is zij er niet op gesteld. Immers: een Leidenaar,
die op 23 September j.l. geen vertegenwoordiger van de
firma Harmsen op het werk had aangetroffen, wendde zich
25 September schriftelijk tot haar met het verzoek om tewerk
stelling en kreeg pas 7 October, met de laatste bestelling,
een antwoord, waarin hem werd verzocht te willen mede
deelen bij wien en waar hij marmer had gesteld. Spreker wil
niet beweren, dat het een gevolg is van de publicatie van zijn
vragen in de pers, maar vindt het wel eigenaardig, dat deze
arbeider pas antwoord kreeg nadat de vragen waren gepu
bliceerd.
Herhaalde malen hebben personen, die er nauw bij betrokken
zijn, beweerd de Wethouder deed het niet dat deze
firma zeer serieus werk wil maken en aan ieder, die het maar
hooren wil, vertelt zij dit. Hierbij denkt spreker aan het
sprookje van de dadels van Hassan: als men voortdurend
iets blijft beweren, gaan de menschen het gelooven. De firma