DINSDAG 5 SEPTEMBER 1939.
221
(Wilbrink e.a.)
Benoeming van Wethouders.
Alles bijeengenomen kwam sprekers fractie tot de conclusie,
dat in dit geval de minst slechte oplossing zon worden ver
kregen, indien twee sociaal-democraten, een roomsch-katho-
liek en een christelijk-historische in het College zitting
namen.
Bij de benoeming van vier Wethouders zal sprekers fractie
zich dan ook op dit standpunt plaatsen.
De heer van Bemmelen acht het merkwaardig, dat men
nog steeds spreekt van rechtsche en linksche raadsfracties.
Ziet men naar de samenstelling van de landsregeering, dan
kan men moeilijk zeggen, dat anti-revolutionnairen, christe-
lijk-historischen en roomsch-katholieken het met elkaar
eens zijn. De oneenigheid tnsschen hen zal op den duur in
d^ gemeentepolitiek haar voortgang moeten vinden. Spreker
begrijpt dus eigenlijk niet, dat men in dezen Raad nog
steeds hangt aan de tegenstelling rechts-links en begrijpt dit
vooral van de katholieken niet.
Naar aanleiding van het betoog van den heer Wilbrink
verklaart spreker, dat de afdeeling Leiden van de liberale
staatspartij het allerminst wenschelijk achtte, dat haar zit
tende vertegenwoordiger zou aftreden om het mogelijk te
maken, dat een andere liberaal als Wethouder optrad, en dat
zij ook in geenen deele stappen in die richting heeft willen
doen; waarschijnlijk zou zij een weigerend antwoord hebben
gegeven, indien haar een vraag in dezen zin was gesteld.
Sprekers partij meende, dat het zeer ten onrechte zou zijn,
wanneer op dit oogenblik de eenige liberaal, die in Leiden
was gekozen, om deze reden aftrad, ook al omdat het niet
wenschelijk zou zijn, dat iemand, die als eenling in den
Raad zat, tot Wethouder werd benoemd.
Wel kan spreker zich voorstellen, dat het verschillenden
fracties groote moeite heeft gekost het eens te worden over
deze benoeming van Wethouders; in de gegeven omstandig
heden bestonden er inderdaad groote moeilijkheden.
In dezen tijd, waarin men zijn eigen politiek nog zoo
slechts kan afbakenen en het geheele volk ongetwijfeld
zooveel mogelijk een eenheid moet vormen, meent spreker
ook namens de liberalen te kunnen zeggen, dat het gewenscht
is het College in zijn tegenwoordige samenstelling te hand
haven tot tijd en wijle meer teekening in de omstandigheden
is gekomen.
De heer Key verklaart, dat de heer Riedel en hij het niet
eens zijn met het betoog van den heer Wilmer. De vrijzinnig
democraten zijn van oordeel, dat de meerderheid, welke de
drie groote partijen ter rechterzijde bij de laatstgehouden
gemeenteraadsverkiezing hebben verkregen, zoo gering is,
dat het niet juist zou zijn aan haar drie zetels in het College
te geven en staan op het standpunt, dat de handhaving van
de bestaande samenstelling van het College als de meest
wensehelijke oplossing moet worden beschouwd.
Verder meenen de vrijzinnig-democraten, dat de positie
van de leden, die niet tot de rechterzijde of de sociaal-demo
craten kunnen worden gerekend, zooveel minder is dan die
van de sociaal-democratische fractie, dat het juister is aan
de sociaal-democraten twee zetels in het College toe te
kennen dan een van de kleinere partijen een zetel toe te
wijzen.
De vrijzinnig-democraten zullen dan ook hun stem op de
aftredende Wethouders uitbrengen.
De heer van Weizen geeft toe, dat, indien de samenstelling
van het College een afspiegeling moet zijn van de samen
stelling van den Raad, er inderdaad iets te zeggen is voor de
meening van de roomsch-katholieke fractie, dat de uitslag
van de gemeenteraadsverkiezing met zich brengt de samen
stelling van een College, waarin de vier groote fracties zijn
vertegenwoordigd. Een dergelijke afspiegeling is naar sprekers
oordeel niet onder alle omstandigheden mogelijk; de heer
Wilmer houdt dan ook een andere politieke samenstelling
van het College in petto. Aan enkele Raadsleden heeft
spreker evenwel reeds te kennen gegeven, dat naar zijn
meening de uitslag van de gemeenteraadsverkiezing veel
meer rechtvaardigt de samenstelling van een volledig demo
cratisch College. In dit verband spijt het spreker, dat de
vrijzinnig-democraten geen aanleiding hebben gevonden om
zich bereid te verklaren deel van het College uit te maken.
Juist omdat in elk geval moet worden aangenomen, dat
het katholieke deel van de bevolking niet in Leiden wenscht
gevoerd te zien een sociaal-economische politiek, waarbij
men het voetspoor van de afgetreden landsregeering volgt,
meent spreker te mogen concludeeren, dat de samenstelling
van een College op den meest democratischen, vooruit-
strevenden grondslag noodzakelijk is.
De gevoerde onderhandelingen hebben blijkbaar niet tot
(van Weizen e.a.)
Benoeming van Wethouders.
een dergelijk resultaat kunnen leiden. De samenstelling,
welke de heeren Wilbrink, Key en van Bemmelen hebben
aanbevolen, is niet in overeenstemming met sprekers wensch
en wanneer hij in de gegeven verhoudingen met zijn stem
toch aan deze samenstelling zal medewerken, beteekent het
niet, dat hij het aldus samengestelde College in alle opzichten
zijn vertrouwen schenkt. Evenals in het verleden zal spreker
het van de daden van het College laten afhangen, welke
houding hij tegenover het College zal aannemen.
De heer van Eek zegt, dat de eisch, welken de sociaal
democratische fractie heeft gesteld ten aanzien van de be
noeming van de Wethouders, niet berust op een dogma;
de plaatselijke omstandigheden noodzaken haar echter den
eisch „twee of geen" te stellen.
Bij de discussies en de stemmingen, die in den Raad in
een reeks van jaren werden gehouden, bleek voortdurend,
dat een zeer groote klove bestond tusschen de sociaal-demo
craten en vooral de leden van de rechterzijde. Deze klove
was veel grooter dan die, welke in menige andere plaats
bestond. Dit vloeide misschien voort uit de omstandigheid,
dat de sociaal-democraten in Leiden gewoonlijk eenigszins
steil in hun tactiek zijn; het is ook mogelijk, dat men aan de
andere zijde wat steiler was dan elders. In elk geval kon men
gedurende een reeks van jaren van te voren zeggen, ho.eveel
stemmen voor en tegen een voorstel zouden worden uit
gebracht; de sociaal-democraten, begeleid door enkele kleine
fracties, b.v. de vrijzinnig-democratische fractie en menigmaal
de communistische fractie, waren in de oppositie.
De sociaal-democraten voerden de oppositie niet om de
oppositie zelf. Dit kan nooit het doel zijn. Men treedt in de
politiek met het doel, zijn politieke denkbeelden zoo mogelijk
in daden om te zetten.
Zoodra de omstandigheden van dien aard werden, dat de
sociaal-democraten inderdaad voldoenden invloed in het
College konden uitoefenen, heeft de sociaal-democratische
fractie zich bereid verklaard twee harer leden te doen zitting
nemen in het College; zij heeft het op prijs gesteld, dat, zij
het ook na eenige aarzeling, de Raad in groote meerderheid
daarmede accoord is gegaan.
De omstandigheden worden geheel anders, wanneer in
plaats van twee sociaal-democraten slechts één sociaal
democraat tot Wethouder wordt benoemd. Deze eene sociaal
democraat vormt zelfs in die mate een minderheid, dat men
het niet noodig oordeelt daarvan melding te maken, wanneer
het College met 4 stemmen tegen 1 stem een besluit neemt.
Het maakt een ontzaglijk groot verschil of er twee sociaal
democratische Wethouders zijn dan wel één sociaal-demo
cratische Wethouder is gekozen.
Het is volkomen begrijpelijk, dat in een College van vijf
personen twee leden niet kunnen voorschrijven, dat gebeuren
zal, wat zij willen. Het staat echter vast, dat deze twee leden
een belangrijken invloed kunnen uitoefenen.
Wanneer de Raad er wederom mede accoord gaat, dat
twee sociaal-democratische Wethouders worden benoemd,
is de sociaal-democratische fractie gaarne bereid opnieuw
haar deel van de verantwoordelijkheid voor de handelingen
van het College te dragen.
Intusschen moet de Raad bij de keuze, waarvoor hij
wordt gesteld, niet uitgaan van de overweging, dat hij door
de sociaal-democratische fractie wordt gedwongen; het is
eenvoudig de ernstige politieke overtuiging van deze fractie,
dat zij niet anders kan handelen.
Wanneer sprekers fractie zich op dit standpunt stelt,
waardeert zij het natuurlijk in hooge mate, dat degenen,
die in beginsel een andere samenstelling van het College
gewenscht achten, toch bereid zijn twee sociaal-democraten
in het College zitting te doen nemen.
Al deelt spreker het standpunt van de anti-revolutionnaire
fractie niet, hij begrijpt, dat zij het gewenscht acht, dat een
van haar leden tot Wethouder wordt benoemd.
De heer van Bemmelen heeft er te recht de aandacht
op gevestigd, dat op het oogenblik een andere scheiding dan
die tusschen rechts en links meer op den voorgrond treedt.
Op sociaal-economisch gebied staan de katholieken in menig
opzicht veel dichter bij de sociaal-democraten dan bij de
anti-revolutionnairen. Het is daarom voor spreker een
teleurstelling, dat de roomsch-katholieke Raadsfractie heeft
geweigerd in de gegeven omstandigheden mede te werken
aan de benoeming van twee sociaal-democratische Wet
houders. Het zou voor de goede verhoudingen in den Raad
beter, meer gewenscht zijn geweest, wanneer de katholieken
het voorbeeld van de christelijk-historischen, de vrijzinnig
democraten en de liberalen hadden gevolgd. Dit neemt
niet weg, dat de sociaal-democraten op het standpunt
staan, dat de beste oplossing is de herkiezing van de af-