100 wij dat College, dat wij bereid waren aan een wijziging van de onderwerpelijke overeenkomst in den gewenschten zin mede te werken. Daarna deelden Gedeputeerde Staten ons nog mede, dat zij van deze gelegenheid gebruik wilden maken om de over eenkomst nog in tweeërlei ander opzicht te wijzigen. In de eerste plaats gaven zij in overweging om, nu in middels de verordening, houdende voorwaarden van opneming en verpleging van lijders in „Endegeest" en „Voorgeest", met ingang van 1 Juli jl. in dien zin was gewijzigd, dat voor patiënten, die met verlof zijn, geen verpleegkosten meer zijn verschuldigd, de bepaling van art. 2, tweede lid, als overbodig te doen vervallen. En voorts stelden zij voor art. 2, eerste lid, in dier voege te wijzigen, dat voortaan rouwgeld wordt genoten voor iederen dag, gedurende welken een plaats onbezet is, ten bedrage van 1/730 gedeelte van het jaarlijksche verpleeggeld, met inbegrip van het kleedgeld. Aangezien tegen het doen vervallen van de inderdaad overbodig geworden bepaling van art. 2, tweede lid, uiteraard geen bezwaar kan bestaan en de laatstvoorgestelde wijziging zoowel naar het gevoelen van de Commissie van Beheer als naar dat van ons College als een verbetering van de thans geldende overeenkomst kan worden beschouwTd, berichtten wij Gedeputeerde Staten, dat wij ons ook met deze wijzigingen van de rouwgeldovereenkomst konden vereenigen en dat wij mitsdien bereid waren te zijner tijd dienovereenkomstig een voorstel tot wijziging van de overeenkomst aan Uw Ver gadering te doen. Gedeputeerde Staten hebben een en ander thans neer gelegd in de hierbijgaande concept-overeenkomst, welke naar hun meening geacht zou kunnen worden in werking te zijn getreden op 1 Juli jl. Op grond van het bovenstaande en met verwijzing voor zooveel noodig naar de in de Leeskamer ter visie gelegde stukken geven wij Uw Vergadering alsnu in overweging de tusschen de provincie Zuid-Holland en de gemeente Leiden dd. 17 Juni/6 Augustus 1929 gesloten overeenkomst te wijzigen overeenkomstig het overgelegde ontwerp. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 134. Leiden, 18 Augustus 1939. Voor den bouw van een transformatorhuisje hebben de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit de beschikking noodig over een strook grond bij de Trompstraat, op de overgelegde kaart A met roode en gele kleur aangeduid. De eigenaar is bereid den grond te verkoopen voor 250. Aangezien deze prijs aannemeüjk is, geven wij Uw Vergadering, onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken en in overeenstemming met het advies van de Commissie van Fabricage, in overweging ten behoeve van de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit voor den prijs van 250.— aan'te koopen de strook grond nabij de Trompstraat, op de overgelegde kaart A met roode en gele kleur aangeduid, groot 25,44 M2, kadastraal bekend gemeente Leiden, sectie N Ho. 332 ged., onder bepaling, dat de erfdienstbaarheid van overpad wordt gevestigd over het op de kaart blauw gekleurde toegangspad van en naar de Trompstraat, met het recht der gemeente tot het zonder eenige vergoeding leggen, hebben, onderhouden en wegnemen van electrische kabels in dat pad. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. H°. 135. Leiden, 18 Augustus 1939. Bij de wet van 22 Mei 1937 (S. 323) is eenige wijziging gebracht in het stelsel van de gemeentelijke vergoedingen ten behoeve van het bijzonder lager onderwijs. Zoo moeten ingevolge het bepaalde bij art. 55ter der Lager Onderwijswet 1920, jaarlijks vóór 1 September ten aanzien van het openbaar lager onderwijs voorloopig worden vast gesteld a. de werkelijke exploitatiekosten over het voorafgaande kalenderjaar; b. de geraamde exploitatiekosten over dat jaar en c. het verschil tusschen de sub a en b bedoelde bedragen. Verder moeten krachtens art. 103 der laatstgenoemde wet jaarlijks vóór 1 December definitief worden vastgesteld a. het bedrag van de vergoeding voor de bijzondere scholen. (Deze vergoeding is i. c. gelijk aan het bedrag per kind, dat vóór 1 Maart 1938 is vastgesteld, vermenigvuldigd met het getal aangevende het werkelijk aantal leerlingen van de bijzondere scholen over 1938). b. de voor vergoeding in aanmerking komende uitgaven van de bijzondere scholen. Eindelijk moet volgens art. 101 bis der wet jaarlijks vast stelling en definitieve verrekening plaats vinden van de vergoeding wegens belooning van vakonderwijzers, terwijl, ingevolge art. 102, eveneens jaarlijks, vaststelling van de bijdragen ten behoeve van het bijzonder vervolgonderwijs moet geschieden. Te Uwer orienteering deelen wij nog mede, dat de gemeente over 1938 wegens exploitatiekosten voor het ge woon lager- en uitgebreid lager onderwijs heeft uitgegeven respectievelijk ƒ63.514,67 en ƒ8.585,13. Aan belooning van vakonderwijzers werd over dat jaar gemiddeld per leerling van het gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs respec tievelijk ƒ2.46 en ƒ10.91 uitgegeven, terwijl de ten laste van de gemeente gebleven kosten van het openbaar vervolg onderwijs over 1938 gemiddeld 19.19 per leerling bedragen. Op grond van het vorenstaande en met verwijzing naar de door de besturen van bijzondere scholen ingediende aanvragen om vergoeding in de exploitatiekosten van hunne scholen, in de kosten voor vakonderwijs en om een bijdrage in de kosten van het vervolgonderwijs over 1938, geven wij Uwe Vergadering in overweging: I. voorloopig vast te stellen: a. het bedrag, dat de gemeente in 1938 wegens exploitatie kosten heeft uitgegeven voor de openbare scholen voor gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs op respectievelijk ƒ63514.67 en ƒ8585.13; b. het bedrag der over 1938 geraamde exploitatiekosten voor de openbare scholen voor gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs op respectievelijk 34485/6 X 18.86 65045.en 450 X ƒ19.17 8626.50; c. het bedrag, waarmede de geraamde exploitatiekosten de werkelijke exploitatiekosten overschrijden, voor de openbare scholen voor gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs op respectievelijk ƒ1530.33 en ƒ41.37. II. vast te stellen het bedrag van de vergoeding waarop de schoolbesturen over 1938 aanspraak kunnen maken, het bedrag van de volgens artikel 101, eerste lid, der Lager Onderwijswet 1920 voor vergoeding in aanmerking komende uitgaven der bijzondere lagere scholen, alsmede het bedrag van de aan de schoolbesturen toe te kennen vergoeding wegens belooning van vakonderwijzers over dat jaar en wel voor: a. het bestuur van het gesticht de Voorzienigheid te Leiden voor de school voor: gewoon lager onderwijs aan: de Krauwelsteeg 4 het Levendaal 54 4626,99 3608,55 5015,97 3802,35 1074,20 uitgebreid lager onder wijs aan: het Levendaal 56 b. het bestuur van de In richtingvan Liefdadigheid voor U.K. te Leiden voor de school voor: gewoon lager onderwijs aan: de Haarlemmerstr. 32. de Lusthoflaan 2 de v. d. Werfstr. 98/100 de Oude Vest 193/195 de Os- en Paardelaan 2 het Eapenburg 48 de Haarl.str. 240/Peli- kaanstr. 20 de Caeciliastraat 11/15 de Potgieterlaan 7 8235,54 8818,32 1904,22 1946,72 1043,58 uitgebreid lager onder wijs aan: het Pieterskerkhof 4 de Haarlemmerstr. 34. 4664,71 f 6326,61 4595,55 4055,26 2860,43 4042,83 2527,24 3679,68 4828,16 3624,11 7399,41 7640,19 5821,45 8042,80 4501,25 3771,42 4350,37 4130,19 41548,57 45313,09 f 4498,56 f 3753,03 2389,86 3047,71 6888,42 6800,74 4651,47 Bedrag der vergoeding Voor ver goeding in aanmerking komende uitgaven Vergoeding voor vak onderwijzers 77 77 77 77 77 77 77 77 77 77 77 77 77 77 77 77 77

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1939 | | pagina 2